Dutch Vocabulary
Click on letter: GT-Google Translate; GD-Google Define; H-Collins; L-Longman; M-Macmillan; O-Oxford; © or C-Cambridge
GT
GD
C
H
L
M
O
a
GT
GD
C
H
L
M
O
able
/ˈeɪ.bl̩/ = ADJECTIVE: in staat, bekwaam, kundig, bij machte, capabel, vaardig, bevoegd, knap, bedreven, handig;
USER: in staat, kunnen, staat, staat zijn, kan
GT
GD
C
H
L
M
O
about
/əˈbaʊt/ = PREPOSITION: over, ongeveer, om, omtrent, met betrekking tot, betreffende, omstreeks, rondom, aangaande, zowat;
ADVERB: ongeveer, om;
USER: over, ongeveer, over de, over het, om
GT
GD
C
H
L
M
O
accounts
/əˈkaʊnt/ = NOUN: rekening, verslag, rekenschap, verklaring, relaas, berekening, conto, krediet, verhaaling, berichting;
VERB: verklaren;
USER: rekeningen, accounts, boekhouding, jaarrekening, de rekeningen
GT
GD
C
H
L
M
O
accurate
/ˈæk.jʊ.rət/ = ADJECTIVE: nauwkeurig, accuraat, nauwgezet, stipt;
USER: nauwkeurig, accuraat, nauwkeurige, accurate, juist
GT
GD
C
H
L
M
O
achieving
/əˈtʃiːv/ = VERB: bereiken, behalen, bewerkstelligen, presteren, tot stand brengen, volbrengen, verrichten, doorvoeren, voleinden;
USER: bereiken, het bereiken, het bereiken van, realiseren, bereiken van
GT
GD
C
H
L
M
O
act
/ækt/ = VERB: handelen, werken, doen, acteren, spelen, zich gedragen, ageren, handelend optreden, te werk gaan;
NOUN: handeling, wet, daad;
USER: handelen, treden, fungeren, te handelen, werken
GT
GD
C
H
L
M
O
adjustments
/əˈdʒʌst.mənt/ = NOUN: aanpassing, instelling, afstelling, regeling, vereffening, opstelling, schikking, stilling, montering;
USER: aanpassingen, aanpassing, correcties, instellingen, wijzigingen
GT
GD
C
H
L
M
O
adopted
/əˈdɒp.tɪd/ = ADJECTIVE: aangenomen, overgenomen, geadopteerd;
USER: aangenomen, vastgesteld, goedgekeurd, vastgestelde, genomen
GT
GD
C
H
L
M
O
advocates
/ˈæd.və.keɪt/ = NOUN: advocaat, voorstander, pleitbezorger, verdediger, voorspeker;
USER: voorstanders, pleitbezorgers, advocaten, pleit, bepleit
GT
GD
C
H
L
M
O
after
/ˈɑːf.tər/ = PREPOSITION: na, naar, achter, volgens, achteruit;
CONJUNCTION: nadat;
ADVERB: daarna, achter, achteraan;
ADJECTIVE: later, volgend;
USER: na, nadat, na het, na de, achter
GT
GD
C
H
L
M
O
agencies
/ˈeɪ.dʒən.si/ = NOUN: agentschap, vertegenwoordiging, agentuur, bemiddeling, tussenkomst;
USER: agentschappen, bureaus, instanties, organisaties, organen
GT
GD
C
H
L
M
O
all
/ɔːl/ = ADJECTIVE: alle, al, elk, heel, ieder, gans, enig;
NOUN: al;
PRONOUN: alles;
ADVERB: geheel, helemaal, heel, volkomen, een en al;
USER: alle, alles, al, allemaal, allen
GT
GD
C
H
L
M
O
allowing
/əˈlaʊ/ = VERB: toestaan, toelaten, gunnen, veroorloven, erkennen, goedkeuren, rekenen, toegeven, veronderstellen, beweren;
USER: waardoor, toestaan, zodat, waarmee, waarbij
GT
GD
C
H
L
M
O
allows
/əˈlaʊ/ = VERB: toestaan, toelaten, gunnen, veroorloven, erkennen, goedkeuren, rekenen, toegeven, veronderstellen, beweren;
USER: laat, maakt, mogelijk maakt, stelt, staat
GT
GD
C
H
L
M
O
also
/ˈɔːl.səʊ/ = ADVERB: ook, eveneens, tevens, bovendien, evenals, mee, evenzo, insgelijks;
USER: ook, tevens, eveneens, ook de, bovendien
GT
GD
C
H
L
M
O
american
/əˈmer.ɪ.kən/ = NOUN: Amerikaanse, Amerikaans;
USER: Amerikaanse, Amerikaans, amerikaan, american
GT
GD
C
H
L
M
O
an
/ən/ = ARTICLE: een;
USER: een, van een, de
GT
GD
C
H
L
M
O
and
/ænd/ = CONJUNCTION: en;
USER: en, en de, en het
GT
GD
C
H
L
M
O
any
/ˈen.i/ = PRONOUN: een, elk, ieder;
ADVERB: enig, welke ... ook;
USER: elk, ieder, een, enig, elke
GT
GD
C
H
L
M
O
applicants
/ˈæp.lɪ.kənt/ = NOUN: aanvrager, sollicitant, inschrijver, aanzoeker;
USER: aanvragers, kandidaten, sollicitanten, verzoeksters, verzoekers
GT
GD
C
H
L
M
O
applications
/ˌæp.lɪˈkeɪ.ʃən/ = NOUN: toepassing, aanvraag, gebruik, inschrijving, sollicitatie, aanmelding, aanbrenging, aanwending, toewijding, ijver, vlijt, omslag, inspanning;
USER: toepassingen, applicaties, aanvragen, verzoeken
GT
GD
C
H
L
M
O
approach
/əˈprəʊtʃ/ = NOUN: nadering, toenadering, toegang, toegangsweg, aantocht;
VERB: benaderen, naderen, aanspreken, zich wenden tot, grenzen, naken, nabijkomen, in aantocht zijn, aanzoeken om;
USER: nadering, benaderen, aanpak, benadering, aanpak van
GT
GD
C
H
L
M
O
apps
/æp/ = USER: apps, Applicaties, toepassingen
GT
GD
C
H
L
M
O
are
/ɑːr/ = NOUN: are, vierkante decameter;
USER: zijn, bent, is, worden
GT
GD
C
H
L
M
O
as
/əz/ = ADVERB: als, zoals, evenals;
CONJUNCTION: als, zoals, aangezien, want, terwijl, daar, wanneer, toen, naarmate;
USER: als, zoals, aangezien, zo, vanaf
GT
GD
C
H
L
M
O
assigned
/əˈsaɪn/ = VERB: toewijzen, overdragen, aanwijzen, bepalen, toeschrijven, bestemmen, toebedelen, vaststellen, aangeven;
USER: toegewezen, toegekend, ingedeeld, is toegewezen, opgedragen
GT
GD
C
H
L
M
O
at
/ət/ = PREPOSITION: op, bij, in, aan, van, om, naar, tegen, te, voor, ter, tot, à;
USER: bij, op, tegen, in, aan
GT
GD
C
H
L
M
O
audience
/ˈɔː.di.əns/ = NOUN: gehoor, toehoorders, audiëntie, auditorium;
USER: audiëntie, toehoorders, gehoor, publiek, audience
GT
GD
C
H
L
M
O
based
/-beɪst/ = VERB: baseren, grondvesten, gronden;
USER: gebaseerd, basis, op basis, basis van, zijn gebaseerd
GT
GD
C
H
L
M
O
be
/biː/ = VERB: worden, zijn, liggen, staan, gebeuren, wezen, verkeren;
USER: zijn, worden, te, wel, is
GT
GD
C
H
L
M
O
before
/bɪˈfɔːr/ = ADVERB: voor, tevoren, voorheen, vooraf, vooruit, voorop;
PREPOSITION: alvorens, voorheen, boven, in tegenwoordigheid van, in het bijzijn van;
CONJUNCTION: aleer;
USER: voor, alvorens, voorheen, tevoren, voordat
GT
GD
C
H
L
M
O
better
/ˈbet.ər/ = ADVERB: beter;
VERB: verbeteren;
ADJECTIVE: verbeterd;
USER: beter, betere, een betere, beter te, meer
GT
GD
C
H
L
M
O
brand
/brænd/ = NOUN: merk, soort, brandmerk, hout, brandend stuk;
VERB: brandmerken;
USER: merk, brand, merken, merknaam, het merk
GT
GD
C
H
L
M
O
business
/ˈbɪz.nɪs/ = NOUN: bedrijf, zaak, handel, werk, handelszaak, bezigheid, beroep, aangelegenheid, zakelijkheid, affaire, karwei, ding;
USER: bedrijf, zakelijke, zaken, Bedrijvengids, bedrijfsleven
GT
GD
C
H
L
M
O
by
/baɪ/ = PREPOSITION: door, van, op, met, bij, per, aan, volgens, tegen, langs, over, voorbij, naast, om, dichtbij, nabij;
USER: door, van, bij, op, met
GT
GD
C
H
L
M
O
campaigns
/kæmˈpeɪn/ = NOUN: campagne, veldtocht;
USER: campagnes, acties, campagne, campagnes te
GT
GD
C
H
L
M
O
candidate
/ˈkæn.dɪ.dət/ = NOUN: kandidaat, aspirant, sollicitant, candidaat;
USER: kandidaat, de kandidaat, gegadigde
GT
GD
C
H
L
M
O
candidates
/ˈkæn.dɪ.dət/ = NOUN: kandidaat, aspirant, sollicitant, candidaat;
USER: kandidaten, gegadigden, kandidaat, de kandidaten, sollicitanten
GT
GD
C
H
L
M
O
carrying
/ˌkær.i.ɪŋˈɒn/ = ADJECTIVE: verdragend, geladen met, belastend;
NOUN: vervoer;
USER: verdragend, vervoer, uitvoering, uitvoeren, de uitvoering
GT
GD
C
H
L
M
O
close
/kləʊz/ = VERB: afsluiten, sluiten, dichtgaan, dichtdoen, eindigen;
ADJECTIVE: dicht, gesloten;
ADVERB: dichtbij, vlak bij;
NOUN: slot, einde, eind;
USER: sluiten, dicht, afsluiten, close, sluit
GT
GD
C
H
L
M
O
cloud
/klaʊd/ = NOUN: wolk, grote menigte;
VERB: verduisteren, bewolken, benevelen, overschaduwen, bezoedelen, vlammen, vegen, betrekken;
USER: wolk, cloud, wolken, wolk De
GT
GD
C
H
L
M
O
collaborate
/kəˈlæb.ə.reɪt/ = VERB: samenwerken;
USER: samenwerken, samen, samen te werken, samenwerking, werken
GT
GD
C
H
L
M
O
committed
/kəˈmɪt.ɪd/ = ADJECTIVE: toegewijd;
USER: toegewijd, gepleegd, begaan, zich, vastgelegd
GT
GD
C
H
L
M
O
communication
/kəˌmjuː.nɪˈkeɪ.ʃən/ = NOUN: mededeling, verbinding, gemeenschap, verbindingsweg, verwittiging, aansluiting, communiqué;
USER: mededeling, communicatie, mededeling van, de communicatie
GT
GD
C
H
L
M
O
company
/ˈkʌm.pə.ni/ = NOUN: vennootschap, firma, maatschappij, gezelschap, genootschap, handelshuis, visite, gilde, vendel, handelsfirma;
USER: vennootschap, gezelschap, maatschappij, firma, bedrijf
GT
GD
C
H
L
M
O
competitive
/kəmˈpet.ɪ.tɪv/ = ADJECTIVE: concurrerend, vergelijkend;
USER: concurrerend, concurrerende, competitieve, concurrentie, concurrentiepositie
GT
GD
C
H
L
M
O
conduct
/kənˈdʌkt/ = NOUN: gedrag, leiding, houding, beleid, uitgeleide, aanvoering;
VERB: leiden, geleiden, dirigeren, optreden, besturen, aanvoeren, de weg wijzen;
USER: geleiden, gedrag, leiden, voeren, te voeren
GT
GD
C
H
L
M
O
conferencing
/ˈvɪd.i.əʊˌkɒn.fər.ən.sɪŋ/ = USER: conferencing, vergaderen, conferentie
GT
GD
C
H
L
M
O
consistently
/kənˈsɪs.tənt/ = USER: consequent, consistent, constant, consistente, vaste
GT
GD
C
H
L
M
O
constantly
/ˈkɒn.stənt.li/ = NOUN: constante;
ADJECTIVE: constant, voortdurend, vast, aanhoudend, standvastig, bestendig, gestaag, trouw;
USER: permanent, voortdurend, constant, voortdurend op, steeds
GT
GD
C
H
L
M
O
consultative
/kənˈsʌl.tə.tɪv/ = ADJECTIVE: raadgevend;
USER: raadgevend, raadgevende, adviserende, overleg, consultatieve
GT
GD
C
H
L
M
O
content
/kənˈtent/ = NOUN: inhoud, gehalte, tevredenheid, genoegen, inhoudsgrootte;
ADJECTIVE: tevreden, voldaan;
VERB: vergenoegen, tevredenstellen;
USER: inhoud, gehalte, items, inhoud van
GT
GD
C
H
L
M
O
control
/kənˈtrəʊl/ = NOUN: controle, toezicht, beheersing, bediening, leiding, bestuur, heerschappij, bedwang, bewind;
VERB: controleren, besturen, beheren, bedwingen;
USER: controle, beheersen, controleren, regelen, onder controle
GT
GD
C
H
L
M
O
conversation
/ˌkɒn.vəˈseɪ.ʃən/ = NOUN: gesprek, conversatie, onderhoud, omgang, bespreking;
USER: gesprek, conversatie, gesprekken, gesprek te, een gesprek
GT
GD
C
H
L
M
O
convert
/kənˈvɜːt/ = NOUN: bekeerling, bekeerlinge;
VERB: converteren, omzetten, bekeren, omrekenen, herleiden, verwisselen, omkeren;
USER: omzetten, converteren, bekeren, bekeerling, omrekenen
GT
GD
C
H
L
M
O
corporate
/ˈkɔː.pər.ət/ = ADJECTIVE: rechtspersoon vormend;
USER: zakelijke, collectieve, ondernemen, bedrijfscultuur, bedrijfs
GT
GD
C
H
L
M
O
cover
/ˈkʌv.ər/ = VERB: dekken, bedekken, omvatten, beslaan, verbergen, vullen, zich uitstrekken;
NOUN: dekking, deksel, omslag, bedekking, bescherming;
USER: dekken, bedekken, dekking, beslaan, te dekken
GT
GD
C
H
L
M
O
create
/kriˈeɪt/ = VERB: creëren, scheppen, teweegbrengen, voortbrengen, benoemen tot, aanstellen tot;
USER: creëren, scheppen, maken, te creëren, te maken
GT
GD
C
H
L
M
O
creating
/kriˈeɪt/ = VERB: creëren, scheppen, teweegbrengen, voortbrengen, benoemen tot, aanstellen tot;
USER: creëren, het creëren, het creëren van, maken, creëren van
GT
GD
C
H
L
M
O
crm
= USER: crm, crm In
GT
GD
C
H
L
M
O
customer
/ˈkʌs.tə.mər/ = NOUN: klant, afnemer, cliënt, consument;
USER: klant, afnemer, klanten, klantenservice, de klant
GT
GD
C
H
L
M
O
customers
/ˈkʌs.tə.mər/ = NOUN: klant, afnemer, cliënt, consument;
USER: klanten, afnemers, klant, klanten te, gasten
GT
GD
C
H
L
M
O
date
/deɪt/ = NOUN: datum, dagtekening, afspraakje, jaartal, dadel, jaarcijfer;
VERB: dateren, dagtekenen;
USER: datum, datum van, date, dag, datum waarop
GT
GD
C
H
L
M
O
decision
/dɪˈsɪʒ.ən/ = NOUN: besluit, beslissing, uitspraak, uitslag, beslistheid;
USER: beslissing, besluit, beschikking, besluit van, besluitvorming
GT
GD
C
H
L
M
O
demonstrations
/ˌdem.ənˈstreɪ.ʃən/ = NOUN: demonstratie, bewijs, betoging, manifestatie, betoog, vertoning, vertoog;
USER: demonstraties, betogingen, demonstratie, manifestaties, demo
GT
GD
C
H
L
M
O
develop
/dɪˈvel.əp/ = VERB: ontwikkelen, maken, uitbreiden, ontvouwen, ontginnen, doen ontstaan, formeren;
USER: ontwikkelen, te ontwikkelen, ontwikkeling, ontwikkeling van, de ontwikkeling
GT
GD
C
H
L
M
O
device
/dɪˈvaɪs/ = NOUN: apparaat, inrichting, hulpmiddelen, zinspreuk, motto, uitvinding, devies, vinding, oogmerk, plan;
USER: apparaat, inrichting, toestel, het apparaat
GT
GD
C
H
L
M
O
devices
/dɪˈvaɪs/ = NOUN: apparaat, inrichting, hulpmiddelen, zinspreuk, motto, uitvinding, devies, vinding, oogmerk, plan;
USER: apparaten, apparatuur, toestellen, hulpmiddelen
GT
GD
C
H
L
M
O
direct
/daɪˈrekt/ = ADJECTIVE: direct, rechtstreeks, openhartig, dadelijk, ondubbelzinnig;
ADVERB: direct, rechtstreeks;
VERB: richten, leiden, dirigeren, besturen, voorschrijven, mikken, last geven;
USER: direct, directe, richten, rechtstreeks, leiden
GT
GD
C
H
L
M
O
directed
/diˈrekt,dī-/ = VERB: richten, leiden, dirigeren, besturen, voorschrijven, mikken, last geven;
USER: gericht, geregisseerd, gerichte, regisseerde, geleid
GT
GD
C
H
L
M
O
document
/ˈdɒk.jʊ.mənt/ = NOUN: document, stuk, akte, dokument, bewijsstuk, oorkonde, ceel;
VERB: documenteren;
USER: document, document te, documenten, document wordt
GT
GD
C
H
L
M
O
during
/ˈdjʊə.rɪŋ/ = PREPOSITION: gedurende, in de loop van, terwijl, onder;
USER: gedurende, tijdens, in, tijdens de, bij
GT
GD
C
H
L
M
O
education
/ˌed.jʊˈkeɪ.ʃən/ = NOUN: onderwijs, opvoeding, vorming, ontwikkeling;
USER: onderwijs, het onderwijs, opleiding, educatie
GT
GD
C
H
L
M
O
effectively
/ɪˈfek.tɪv.li/ = ADVERB: effectief, doeltreffend, werkelijk, krachtig, werkzaam, afdoend, krachtdadig, uitwerking hebbend, effect hebbend;
USER: effectief, doeltreffend, daadwerkelijk, effectief te, doeltreffende
GT
GD
C
H
L
M
O
email
/ˈiː.meɪl/ = USER: e-mail, email, e, mail
GT
GD
C
H
L
M
O
embedded
/ɪmˈbed.ɪd/ = VERB: zetten, inzetten, omgeven, ingang doen vinden, in een bedding leggen;
USER: ingebedde, ingebed, ingesloten, verankerd, geïntegreerde
GT
GD
C
H
L
M
O
enable
/ɪˈneɪ.bl̩/ = VERB: in staat stellen, gelegenheid geven, machtigheid geven;
USER: in staat stellen, JavaScript, staat, kunnen, mogelijk
GT
GD
C
H
L
M
O
end
/end/ = NOUN: einde, eind, uiteinde, afloop, doel, slot, punt, besluit, oogmerk;
VERB: eindigen, aflopen, ophouden;
USER: einde, eind, uiteinde, end, het einde
GT
GD
C
H
L
M
O
energetic
/ˌen.əˈdʒet.ɪk/ = ADJECTIVE: energiek, krachtig, actief, flink, ferm;
USER: energiek, energieke, energetische, energetisch, energie
GT
GD
C
H
L
M
O
establish
/ɪˈstæb.lɪʃ/ = VERB: vaststellen, vestigen, oprichten, bewijzen, stichten, inrichten, staven;
USER: vaststellen, vestigen, oprichten, vast te stellen, stellen
GT
GD
C
H
L
M
O
established
/ɪˈstæb.lɪʃt/ = ADJECTIVE: gevestigd;
USER: gevestigd, vastgesteld, opgericht, gevestigde, vastgestelde
GT
GD
C
H
L
M
O
establishing
/ɪˈstæb.lɪʃ/ = VERB: vaststellen, vestigen, oprichten, bewijzen, stichten, inrichten, staven;
USER: oprichting, vaststelling, tot vaststelling, tot oprichting, oprichting van
GT
GD
C
H
L
M
O
events
/ɪˈvent/ = NOUN: evenement, gebeurtenis, voorval, gevolg, afloop, sportwedstrijd, sportnummer;
USER: evenementen, events, gebeurtenissen, gebeurtenis, nummers
GT
GD
C
H
L
M
O
exceed
/ɪkˈsiːd/ = VERB: overschrijden, overtreffen, te boven gaan;
USER: overschrijden, overtreffen, meer dan, meer bedraagt dan, meer bedragen dan
GT
GD
C
H
L
M
O
exceeding
/ɪkˈsiːd/ = ADJECTIVE: buitengewoon, bijzonder;
USER: meer dan, dan, van meer dan, overschrijding, hoogste
GT
GD
C
H
L
M
O
excel
/ɪkˈsel/ = VERB: uitmunten, overtreffen;
USER: uitmunten, overtreffen, excel, blinken, excelleren
GT
GD
C
H
L
M
O
excellent
/ˈek.səl.ənt/ = ADJECTIVE: uitstekend, excellent, voortreffelijk, uitmuntend, uitnemend;
USER: uitstekend, excellent, uitstekende, een uitstekende, goede
GT
GD
C
H
L
M
O
exceptional
/ɪkˈsep.ʃən.əl/ = ADJECTIVE: uitzonderlijk, buitengewoon, exceptioneel, zeldzaam;
USER: uitzonderlijk, buitengewoon, uitzonderlijke, bijzondere, buitengewone
GT
GD
C
H
L
M
O
execute
/ˈek.sɪ.kjuːt/ = VERB: uitvoeren, executeren, verrichten, voltrekken, verlijden, passeren, ten uitvoer brengen, volvoeren, ten uitvoer leggen, ter dood brengen, opmaken;
USER: uitvoeren, executeren, voeren, te voeren, uit te voeren
GT
GD
C
H
L
M
O
expand
/ɪkˈspænd/ = VERB: uitbreiden, uitzetten, verruimen, ontwikkelen, ontplooien, uitdijen, uitwerken, doen toenemen, uitspreiden, loskomen;
USER: uitbreiden, breiden, uit te breiden, vergroten, te breiden
GT
GD
C
H
L
M
O
expanded
/ikˈspand/ = ADJECTIVE: uitgebreiden, uitgespreden;
USER: uitgebreid, breidde, geëxpandeerd, uitgebreide, uitbreiding
GT
GD
C
H
L
M
O
experience
/ikˈspi(ə)rēəns/ = NOUN: ervaring, belevenis, ondervinding;
VERB: ervaren, ondervinden;
USER: ervaring, bieden, ervaringen, verbeteren, te verbeteren
GT
GD
C
H
L
M
O
familiarity
/fəˌmilēˈaritē,-milˈyar-/ = NOUN: vertrouwdheid, vertrouwelijkheid;
USER: vertrouwdheid, bekendheid, kennis, vertrouwd, vertrouwd zijn
GT
GD
C
H
L
M
O
farmer
/ˈfɑː.mər/ = NOUN: boer, pachter;
USER: boer, landbouwer, farmer, boeren, landbouwers
GT
GD
C
H
L
M
O
fashion
/ˈfæʃ.ən/ = NOUN: mode, manier, wijze, vorm, trant, modus, fatsoen, snit, wijs, aard, maaksel;
VERB: vormen, fatsoeneren, pasklaar maken;
USER: mode, manier, fashion, wijze
GT
GD
C
H
L
M
O
files
/faɪl/ = NOUN: archief;
USER: bestanden, files, dossiers, bestanden te
GT
GD
C
H
L
M
O
find
/faɪnd/ = VERB: vinden, ontdekken, bevinden, aantreffen, treffen, ondervinden, bemerken, verklaren, uitspreken;
NOUN: vondst, vindplaats, vangst;
USER: vinden, te vinden, vind, vindt, voorbeeld
GT
GD
C
H
L
M
O
for
/fɔːr/ = PREPOSITION: voor, om, naar, tot, gedurende, wegens, uit, in plaats van, van wege;
CONJUNCTION: want, omdat, daar;
USER: voor, voor de, van, voor het, te
GT
GD
C
H
L
M
O
forecasting
/ˈfɔː.kɑːst/ = VERB: voorspellen, voorzeggen, beramen;
USER: voorspellen, forecasting, voorspelling, prognoses, prognose
GT
GD
C
H
L
M
O
g
/dʒiː/ = NOUN: sol;
USER: g, AL, gram, gr
GT
GD
C
H
L
M
O
general
/ˈdʒen.ər.əl/ = ADJECTIVE: algemeen, gewoon;
NOUN: generaal, het algemeen, veldheer, veldoverste, strateeg;
USER: algemeen, generaal, het algemeen, algemene, General
GT
GD
C
H
L
M
O
generated
/ˈjenəˌrāt/ = VERB: voortbrengen, ontwikkelen, verwekken, uit de dood opwekken;
USER: gegenereerde, gegenereerd, opgewekt, geproduceerd, genereren
GT
GD
C
H
L
M
O
global
/ˈɡləʊ.bəl/ = ADJECTIVE: wereld-;
USER: globale, wereldwijde, global, mondiale, globaal
GT
GD
C
H
L
M
O
goals
/ɡəʊl/ = NOUN: doel, doelpunt, doelstelling, goal, bestemming, doelwit, wit, eindpaal, honk;
USER: doelen, goals, doelstellingen, doelpunten, doelen te
GT
GD
C
H
L
M
O
government
/ˈɡʌv.ən.mənt/ = NOUN: regering, overheid, bestuur, gouvernement, bewind, leiding, rijksbewind;
USER: overheid, regering, de overheid, de regering, bestuur
GT
GD
C
H
L
M
O
growing
/ˈɡrəʊ.ɪŋ/ = ADJECTIVE: groeiend, zich ontwikkelend;
USER: groeiend, groeiende, groeien, groeit, toenemende
GT
GD
C
H
L
M
O
headquartered
/ˌhedˈkwɔːtəd/ = USER: hoofdkantoor, hoofdzetel, hoofdkwartier, gestationeerd, gevestigd
GT
GD
C
H
L
M
O
high
/haɪ/ = ADJECTIVE: hoog, groot, sterk, verheven, hard, krachtig, duur, luid, fel;
ADVERB: hoog, krachtig, hevig;
USER: hoog, hoge, high, een hoge, grote
GT
GD
C
H
L
M
O
hosted
/həʊst/ = USER: gehost, plaats, vind plaats, vind, tonen die gehost wordt
GT
GD
C
H
L
M
O
hungry
/ˈhʌŋ.ɡri/ = ADJECTIVE: hongerig, hunkerend, schraal;
USER: hongerig, hongerige, honger, hungry
GT
GD
C
H
L
M
O
hunter
/ˈhʌn.tər/ = NOUN: jager, jachthond, jachtpaard, jachtvliegtuig;
USER: jager, hunter, jager van, jagers
GT
GD
C
H
L
M
O
hybrid
/ˈhaɪ.brɪd/ = NOUN: bastaard;
ADJECTIVE: hybridisch, gemengd, verscheiden;
USER: bastaard, hybride, hybriden, hybrid
GT
GD
C
H
L
M
O
ideal
/aɪˈdɪəl/ = NOUN: ideaal;
ADJECTIVE: ideaal, ideëel, denkbeeldig;
USER: ideaal, ideale
GT
GD
C
H
L
M
O
identify
/aɪˈden.tɪ.faɪ/ = VERB: identificeren, herkennen, onderkennen, vereenzelvigen;
USER: identificeren, te identificeren, identificatie, bepalen, identificeren van
GT
GD
C
H
L
M
O
improving
/ɪmˈpruːv/ = VERB: verbeteren, beter worden, vooruitgaan, beter maken, veredelen, bijwerken, gebruik maken van, zich ten nutte maken, meevallen;
USER: verbeteren, verbetering, het verbeteren van, het verbeteren, verbeteren van
GT
GD
C
H
L
M
O
in
/ɪn/ = PREPOSITION: in, op, bij, aan, te, uit, naar, ter, over, volgens, voor-;
ADVERB: binnen, thuis;
USER: in, op, in de, van, in het
GT
GD
C
H
L
M
O
including
/ɪnˈkluː.dɪŋ/ = ADJECTIVE: inclusief, inbegrepen, incluis;
CONJUNCTION: met in begrip;
USER: inclusief, inbegrip, met inbegrip, inbegrip van, met inbegrip van
GT
GD
C
H
L
M
O
incoming
/ˈɪnˌkʌm.ɪŋ/ = ADJECTIVE: inkomend, nieuw;
USER: inkomend, inkomende, binnenkomende, binnenkomend
GT
GD
C
H
L
M
O
industry
/ˈɪn.də.stri/ = NOUN: industrie, nijverheid, vlijt, ijver, arbeidzaamheid, naarstigheid;
USER: industrie, bedrijfstak, de industrie, sector
GT
GD
C
H
L
M
O
inside
/ɪnˈsaɪd/ = NOUN: binnenkant, binnenzijde, het inwendige, huizenkant;
ADJECTIVE: binnen-, binnenste;
ADVERB: binnen;
PREPOSITION: binnen, in, te, per;
USER: binnenkant, binnenzijde, binnen, in, binnenin
GT
GD
C
H
L
M
O
installed
/ɪnˈstɔːl/ = VERB: installeren, plaatsen, aanleggen, bevestigen, fitten;
USER: geïnstalleerd, geïnstalleerde, gemonteerd, geplaatst, is geïnstalleerd
GT
GD
C
H
L
M
O
interest
/ˈɪn.trəst/ = VERB: interesseren, raken, belang inboezemen;
NOUN: belang, rente, belangstelling, interesse, interest, voordeel, passie, deel, investering;
USER: rente, belang, belangstelling, interest, interesse
GT
GD
C
H
L
M
O
interpersonal
/ˌintərˈpərsənəl/ = USER: interpersoonlijke, interpersoonlijk, intermenselijke, inter, de interpersoonlijke
GT
GD
C
H
L
M
O
into
/ˈɪn.tuː/ = PREPOSITION: in, tot, te, binnen, per;
USER: in, tot, naar, in de, op
GT
GD
C
H
L
M
O
introducing
/ˌɪn.trəˈdjuːs/ = VERB: voorstellen, presenteren, inleiden, indienen, uitvoeren, aanhangig maken;
USER: invoering, introduceren, introductie, invoering van, de invoering
GT
GD
C
H
L
M
O
is
/ɪz/ = USER: is, ligt, wordt, is het
GT
GD
C
H
L
M
O
join
/dʒɔɪn/ = VERB: zich aansluiten, toetreden tot, samenvoegen, verenigen, toevoegen, ontmoeten, zich verenigen, bijvoegen, opstappen;
NOUN: verbinding, koppeling, verbindingsplaats;
USER: toetreden tot, zich aansluiten, sluiten, toetreden, deelnemen
GT
GD
C
H
L
M
O
key
/kiː/ = NOUN: toets, sleutel, spie, toonaard, klavier, sluitsteen, pin, toon, wig, stemming;
VERB: bevestigen, spannen;
USER: sleutel, toets, belangrijke, belangrijkste
GT
GD
C
H
L
M
O
kinds
/kaɪnd/ = NOUN: soort, aard, slag, natuur;
USER: soorten, allerlei, soort, vormen, mogelijke
GT
GD
C
H
L
M
O
languages
/ˈlæŋ.ɡwɪdʒ/ = NOUN: taal, spraak;
USER: talen, taal, talen te, talen van
GT
GD
C
H
L
M
O
leader
/ˈliː.dər/ = NOUN: leider, aanvoerder, hoofd, leidsman, chef, dirigent, gids, gebieder;
USER: leider, marktleider, leader, toonaangevend, gebied
GT
GD
C
H
L
M
O
leads
/liːd/ = NOUN: zolder;
USER: leidt, leiden, brengt, voert
GT
GD
C
H
L
M
O
learn
/lɜːn/ = VERB: leren, vernemen, aanleren, horen, erachter komen, onderwijzen;
USER: leren, te leren, leer, leert, weten
GT
GD
C
H
L
M
O
least
/liːst/ = ADJECTIVE: minst, kleinst, geringst;
USER: minst, minste, minstens, tenminste, minimaal
GT
GD
C
H
L
M
O
letter
/ˈlet.ər/ = NOUN: brief, letter, verhuurder, zendbrief, epistel, ingezonden stuk, type;
VERB: voorzien van titel, van letters voorzien;
USER: brief, letter, schrijven, letters, brief schrijven
GT
GD
C
H
L
M
O
leverage
/ˈliː.vər.ɪdʒ/ = NOUN: hefboomwerking, invloed, macht, hefboomkracht;
USER: hefboomwerking, leverage, hefboomeffect, hefboom, invloed
GT
GD
C
H
L
M
O
licenses
/ˈlaɪ.səns/ = NOUN: licentie, vergunning, rijbewijs, concessie, vrijheid, diploma, losbandigheid, patent, verlof;
USER: licenties, certificaten, vergunningen, certificaat, vergunning
GT
GD
C
H
L
M
O
lifelike
/ˈlaɪf.laɪk/ = ADJECTIVE: levensecht, naar het leven;
USER: levensecht, levensechte, realistische, levensechter, natuurgetrouwe
GT
GD
C
H
L
M
O
like
/laɪk/ = ADJECTIVE: zoals, gelijk, soortgelijk, dergelijk;
PREPOSITION: zoals, als, zo;
CONJUNCTION: zoals, als, alsof;
VERB: willen;
NOUN: gelijke;
USER: zoals, als, alsof, net als
GT
GD
C
H
L
M
O
listen
/ˈlɪs.ən/ = VERB: luisteren, beluisteren, aanhoren;
USER: luisteren, beluistert, luister, beluisteren, luistert
GT
GD
C
H
L
M
O
live
/lɪv/ = VERB: leven, wonen, leven van, bestaan, huizen, uithouden, resideren, gevestigd zijn, in het leven blijven, in praktijk brengen, aan de kost komen;
ADJECTIVE: levend, in leven, echt, levendig, onder stroom, in beweging, pienter, krachtig, druk;
USER: wonen, leven, woont, woon, leeft
GT
GD
C
H
L
M
O
locally
/ˈləʊ.kəl.i/ = ADVERB: plaatselijk, hier en daar;
USER: plaatselijk, lokaal, ter plaatse, lokale, plaatse
GT
GD
C
H
L
M
O
looking
/ˌɡʊdˈlʊk.ɪŋ/ = USER: zoek, kijken, op zoek, zoekt, looking
GT
GD
C
H
L
M
O
maintain
/meɪnˈteɪn/ = VERB: onderhouden, handhaven, in stand houden, betogen, beweren, voeren, volhouden, staande houden, verdedigen, steunen, vertogen;
USER: handhaven, onderhouden, behouden, te handhaven, houden
GT
GD
C
H
L
M
O
makers
/ˈmeɪ.kər/ = NOUN: maker, fabrikant, schepper, vervaardiger;
USER: makers, beleidsmakers, waterkoker, fabrikanten, makers van
GT
GD
C
H
L
M
O
manage
/ˈmæn.ɪdʒ/ = VERB: beheren, leiden, besturen, hanteren, aankunnen, administreren, regeren, naar zich hand zetten, verzetten;
USER: beheren, beheerder bent, beheerder bent van, beheerder, beheer
GT
GD
C
H
L
M
O
manager
/ˈmæn.ɪ.dʒər/ = NOUN: manager, beheerder, directeur, bestuurder, leider, administrateur, gerant, zetbaas, curator;
USER: manager, beheerder, de manager, directeur
GT
GD
C
H
L
M
O
market
/ˈmɑː.kɪt/ = NOUN: markt, handel, marktprijs, marktplaats, afzetgebied, vraag, bazaar, aftrek;
VERB: verkopen, markten, kopen, handelen in, inkopen doen, ter markt brengen;
USER: markt, de markt, marktprijzen, markten, markt van
GT
GD
C
H
L
M
O
marketing
/ˈmɑː.kɪ.tɪŋ/ = NOUN: afzet, verkoop, inkoop, markthandel, commercieel beleid, marktgoederen, marktbezoek;
USER: afzet, verkoop, marketing, handel, verkoopseizoen
GT
GD
C
H
L
M
O
markets
/ˈmɑː.kɪt/ = NOUN: markt, handel, marktprijs, marktplaats, afzetgebied, vraag, bazaar, aftrek;
VERB: verkopen, markten, kopen, handelen in, inkopen doen, ter markt brengen;
USER: markten, markt, de markten, markten te, markten van
GT
GD
C
H
L
M
O
measurable
/ˈmeʒ.ər.ə.bl̩/ = ADJECTIVE: meetbaar, afzienbaar, gematigd;
USER: meetbaar, meetbare, meetbaar zijn, gemeten, meten
GT
GD
C
H
L
M
O
media
/ˈmiː.di.ə/ = NOUN: media, kranten, radio en tv;
USER: media, uit de media, medium, de media
GT
GD
C
H
L
M
O
meetings
/ˈmiː.tɪŋ/ = NOUN: vergadering, bijeenkomst, zitting, ontmoeting, meeting, wedstrijd, godsdienstoefening;
USER: vergaderingen, bijeenkomsten, ontmoetingen, meetings, de vergaderingen
GT
GD
C
H
L
M
O
members
/ˈmem.bər/ = NOUN: ledematen;
USER: leden, lid, de leden, leden worden, leden van
GT
GD
C
H
L
M
O
methods
/ˈmeθ.əd/ = NOUN: metodiek;
USER: methoden, methodes, werkwijzen, methoden voor
GT
GD
C
H
L
M
O
millions
/ˈmɪl.jən/ = USER: miljoenen, miljoen, miljoenen mensen
GT
GD
C
H
L
M
O
mobile
/ˈməʊ.baɪl/ = ADJECTIVE: mobiel, beweeglijk, beweegbaar, los, roerend, vlottend;
USER: mobiel, mobiele, Mobile, mobiele applicatie, mobiele telefoon
GT
GD
C
H
L
M
O
monthly
/ˈmʌn.θli/ = ADJECTIVE: maandelijks, maand-;
ADVERB: maandelijks;
NOUN: maandblad, maandschrift;
USER: maandelijks, maandelijkse, maand, per maand, de maandelijkse
GT
GD
C
H
L
M
O
motivated
/ˈməʊ.tɪ.veɪt/ = VERB: motiveren, aanzetten, ingeven, aandrijven;
USER: gemotiveerde, gemotiveerd, gedreven, gemotiveerd zijn, omkleed
GT
GD
C
H
L
M
O
navigator
/ˈnaviˌgātər/ = NOUN: navigator, zeevaarder;
USER: navigator, browser, navigatiesysteem
GT
GD
C
H
L
M
O
necessary
/ˈnes.ə.ser.i/ = ADJECTIVE: nodig, noodzakelijk, vereist, benodigd, noodwendig;
NOUN: noodzaak, het noodzakelijke;
USER: noodzakelijk, nodig, nodige, noodzakelijke, nodig is
GT
GD
C
H
L
M
O
needs
/nēd/ = NOUN: behoefte aan;
USER: behoeften, noden, wensen, behoefte, behoeften van
GT
GD
C
H
L
M
O
new
/njuː/ = ADJECTIVE: nieuw, opkomend, vers, onervaren, onbedekt;
USER: nieuw, nieuwe, new
GT
GD
C
H
L
M
O
no
/nəʊ/ = ADJECTIVE: geen, geen enkele, helemaal niet, heel weinig;
ADVERB: geen, niet, zonder, neen;
PRONOUN: geen, no-, no, neen, tegenstemmer, stem tegen;
USER: geen, nee, niet, zonder, er geen
GT
GD
C
H
L
M
O
north
/nɔːθ/ = NOUN: noorden, noord, noordenwind;
ADJECTIVE: noord-, noordelijk, noorder-;
ADVERB: noordwaarts, noordelijk;
VERB: naar het noorden gaan;
USER: noorden, noord, ten noorden, het noorden, north
GT
GD
C
H
L
M
O
not
/nɒt/ = ADVERB: niet, geen, nee, neen, heel;
USER: niet, geen, niet die
GT
GD
C
H
L
M
O
objectives
/əbˈdʒek.tɪv/ = NOUN: objectief, object, voorwerpsnaamval, militair doel;
USER: doelstellingen, doelen, doelstellingen van, de doelstellingen, doelstellingen te
GT
GD
C
H
L
M
O
of
/əv/ = PREPOSITION: van, over, bij;
USER: van, van de, van het, of, over
GT
GD
C
H
L
M
O
offerings
/ˈɒf.ər.ɪŋ/ = NOUN: offer, aanbieding, offergave, offerande;
USER: aanbod, dienstenaanbod, offers, aanbiedingen, Aanbodsessies
GT
GD
C
H
L
M
O
office
/ˈɒf.ɪs/ = NOUN: kantoor, bureau, ambt, dienst, taak, spreekkamer, ministerie, officie, betrekking, kerkdienst, bediendenkamer, mis, godsdienstoefening, teken, wenk;
USER: kantoor, bureau, Office, zetel, het kantoor
GT
GD
C
H
L
M
O
offline
/ˌɒfˈlaɪn/ = USER: offline, beschikbaar, niet beschikbaar, nu online, off line
GT
GD
C
H
L
M
O
on
/ɒn/ = ADVERB: op, door, verder, voort, erop;
PREPOSITION: op, over, aan, in, bij, met, om, te, na, on-suffix, on;
USER: op, over, aan, op de, on
GT
GD
C
H
L
M
O
online
/ˈɒn.laɪn/ = USER: online, keer, online hebben
GT
GD
C
H
L
M
O
only
/ˈəʊn.li/ = ADVERB: alleen, slechts, enkel, maar, pas, eerst;
CONJUNCTION: alleen, maar;
ADJECTIVE: enkel, enig, enigst;
USER: alleen, slechts, enkel, maar, enige
GT
GD
C
H
L
M
O
opportunities
/ˌɒp.əˈtjuː.nə.ti/ = NOUN: gelegenheid, kans, mogelijkheid, gebeurtenis, incident, gebeuren;
USER: mogelijkheden, kansen, opportuniteiten, de mogelijkheden
GT
GD
C
H
L
M
O
or
/ɔːr/ = CONJUNCTION: of;
NOUN: goudkleur;
USER: of, en, of de, of een
GT
GD
C
H
L
M
O
order
/ˈɔː.dər/ = VERB: bestellen, bevelen, ordenen, rangschikken;
NOUN: volgorde, bestelling, orde, order, bevel, rangorde, stand, rang;
USER: orde, volgorde, bestellen, order, bestelling
GT
GD
C
H
L
M
O
organized
/ˈɔː.ɡən.aɪzd/ = ADJECTIVE: georganiseerd;
USER: georganiseerd, organiseerde, georganiseerde, organiseren, organiseert
GT
GD
C
H
L
M
O
our
/aʊər/ = PRONOUN: onze, ons;
USER: onze, ons, Aanbevolen
GT
GD
C
H
L
M
O
over
/ˈəʊ.vər/ = ADVERB: over, boven, voorbij, uit;
PREPOSITION: over, boven, bij;
ADJECTIVE: over-, afgelopen, beëindigd, klaar;
NOUN: overschot;
USER: over, boven, meer dan, via, dan
GT
GD
C
H
L
M
O
people
/ˈpiː.pl̩/ = NOUN: mensen, personen, volk, men, lieden, lui, ouders, naaste familie, parochie, gemeente;
VERB: bevolken, bevolkt worden;
USER: mensen, personen, volk, mensen die, men
GT
GD
C
H
L
M
O
pipeline
/ˈpaɪp.laɪn/ = NOUN: pijpleiding, buisleiding;
USER: pijpleiding, pijplijn, leiding, pijpleidingen, pipeline
GT
GD
C
H
L
M
O
plan
/plæn/ = NOUN: plan, plattegrond, schema, ontwerp, bedoeling, tekening, vlak, doel, methode, schets;
VERB: ontwerpen, plannen maken;
USER: plan, plannen, van plan, plan van, gepland
GT
GD
C
H
L
M
O
plans
/plæn/ = NOUN: plan, plattegrond, schema, ontwerp, bedoeling, tekening, vlak, doel, methode, schets;
VERB: ontwerpen, plannen maken;
USER: plannen, de plannen, plan, plannen voor, plannen van
GT
GD
C
H
L
M
O
player
/ˈpleɪ.ər/ = NOUN: speler, toneelspeler, beroepsspeler;
USER: speler, Player, Spelersgroep, Spelerstatistieken
GT
GD
C
H
L
M
O
plus
/plʌs/ = PREPOSITION: plus;
NOUN: plusteken, positieve hoeveelheid, toegevoegde hoeveelheid;
ADJECTIVE: extra, positief;
USER: plus, excl., vermeerderd, vermeerderd met, exclusief
GT
GD
C
H
L
M
O
polished
/ˈpɒl.ɪʃt/ = USER: gepolijst, gepolijste, opgepoetste, opgepoetst, glanzend
GT
GD
C
H
L
M
O
potential
/pəˈten.ʃəl/ = NOUN: potentieel, mogelijkheid;
ADJECTIVE: potentieel, mogelijk, eventueel, latent, mogelijkheid uitdrukkend;
USER: potentieel, potentiële, mogelijke, mogelijkheden, mogelijk
GT
GD
C
H
L
M
O
preferred
/prɪˈfɜːd/ = ADJECTIVE: preferent;
USER: geprefereerde, preferente, voorkeur, aangewezen, voorkeurs
GT
GD
C
H
L
M
O
presence
/ˈprez.əns/ = NOUN: aanwezigheid, tegenwoordigheid, bijzijn, presentie, voorkomen, uiterlijk, audiëntie;
USER: aanwezigheid, tegenwoordigheid, aanwezig, de aanwezigheid, aanwezigheid van
GT
GD
C
H
L
M
O
presentation
/ˌprez.ənˈteɪ.ʃən/ = NOUN: presentatie, voorstelling, overlegging, indiening, voorlegging, aanbieding, optreden;
USER: presentatie, voorstelling, de presentatie, aanbiedingsvorm, overlegging
GT
GD
C
H
L
M
O
previous
/ˈpriː.vi.əs/ = ADJECTIVE: vorig, voorgaand, voorafgaand, vroeger, verleden, voorbarig;
USER: vorig, voorgaand, vorige, voorgaande, eerdere
GT
GD
C
H
L
M
O
processes
/ˈprəʊ.ses/ = NOUN: werkwijze, gang, bewerking, verloop, voortgang, bereidingswijze, procédé;
VERB: reproduceren, verduurzamen, machinaal reproduceren, conserveren, gerechtelijk vervolgen;
USER: processen, procedes, werkwijzen, proces
GT
GD
C
H
L
M
O
product
/ˈprɒd.ʌkt/ = NOUN: product, produkt, productie, voortbrengsel, resultaat, opbrengst, produktie, vrucht, gewrocht;
USER: product, produkt, artikel, producten
GT
GD
C
H
L
M
O
products
/ˈprɒd.ʌkt/ = NOUN: product, produkt, productie, voortbrengsel, resultaat, opbrengst, produktie, vrucht, gewrocht;
USER: producten, produkten, produkten die, producten van, artikelen
GT
GD
C
H
L
M
O
proficiency
/prəˈfɪʃ.ənt/ = NOUN: bekwaamheid, bedrevenheid;
USER: bekwaamheid, vaardigheid, taalvaardigheid, bekwaamheidsproef, proficiency
GT
GD
C
H
L
M
O
profit
/ˈprɒf.ɪt/ = NOUN: winst, voordeel, baat, profijt, nut, gewin, verdienste;
VERB: baten, helpen, voordeel afwerpen voor, van nut zijn;
USER: winst, profit, resultaat, voordeel
GT
GD
C
H
L
M
O
prospects
/ˈprɒs.pekt/ = NOUN: vooruitzicht, uitzicht, verwachting, vergezicht, verschiet, vermoedelijke vindplaats van olie, vermoedelijke vindplaats van erts;
VERB: zoeken naar olie, zoeken naar erts;
USER: vooruitzichten, perspectieven, prospects, de vooruitzichten, perspectief
GT
GD
C
H
L
M
O
proven
/pruːv/ = USER: bewezen, beproefde, aantoonbare, aangetoonde, aangetoond
GT
GD
C
H
L
M
O
provide
/prəˈvaɪd/ = VERB: voorzien, verstrekken, verschaffen, zorgen voor, bepalen, bezorgen, voorschrijven, bevoorraden, provianderen, spekken;
USER: verstrekken, verschaffen, voorzien, zorgen voor, bieden
GT
GD
C
H
L
M
O
provides
/prəˈvaɪd/ = VERB: voorzien, verstrekken, verschaffen, zorgen voor, bepalen, bezorgen, voorschrijven, bevoorraden, provianderen, spekken;
USER: biedt, levert, voorziet, geeft, zorgt
GT
GD
C
H
L
M
O
providing
/prəˈvaɪd/ = VERB: voorzien, verstrekken, verschaffen, zorgen voor, bepalen, bezorgen, voorschrijven, bevoorraden, provianderen, spekken;
USER: het verstrekken van, het verstrekken, verstrekken, verstrekken van, leveren
GT
GD
C
H
L
M
O
qualifications
/ˌkwɒl.ɪ.fɪˈkeɪ.ʃən/ = NOUN: kwalificatie, bevoegdheid, bekwaamheid, hoedanigheid, beperking, vereiste eigenschappen, kwalificatie-wedstrijd;
USER: kwalificaties, diploma, kwalificatie, de kwalificaties
GT
GD
C
H
L
M
O
qualified
/ˈkwɒl.ɪ.faɪd/ = ADJECTIVE: bevoegd, gediplomeerd, bekwaam, geschikt, beperkt, niet zonder voorbehoud;
USER: gediplomeerd, bevoegd, bekwaam, gekwalificeerde, gekwalificeerd
GT
GD
C
H
L
M
O
quality
/ˈkwɒl.ɪ.ti/ = NOUN: kwaliteit, eigenschap, hoedanigheid, rang, aard, bekwaamheid, karaktertrek, hoge stand, aanleg;
USER: kwaliteit, de kwaliteit, kwaliteit van
GT
GD
C
H
L
M
O
quickly
/ˈkwɪk.li/ = ADVERB: snel, vlug, gauw, haastig, hard, schielijk, in allerijl;
USER: snel, al snel, sneller, snel te, vlug
GT
GD
C
H
L
M
O
quota
/ˈkwəʊ.tə/ = NOUN: quotum, quota, aandeel, kiesdeler, evenredig deel;
USER: quotum, quota, contingent, contingenten, tariefcontingent
GT
GD
C
H
L
M
O
reach
/riːtʃ/ = VERB: bereiken, reiken, behalen, nemen, pakken, uitstrekken, zich uitstrekken, uitsteken, inhalen;
NOUN: bereik, omvang, rak;
USER: bereiken, te bereiken, bereikt, komen, te komen
GT
GD
C
H
L
M
O
reading
/ˈriː.dɪŋ/ = NOUN: lezing, lectuur;
USER: lezing, lezen, het lezen, lezen van, het lezen van
GT
GD
C
H
L
M
O
real
/rɪəl/ = ADJECTIVE: echt, werkelijk, reëel, daadwerkelijk, waar, wezenlijk, vast, zakelijk, effectief, onvervalst;
NOUN: reaal;
USER: echt, reëel, echte, real, reële
GT
GD
C
H
L
M
O
record
/rɪˈkɔːd/ = NOUN: record, plaat, document, vermelding, aantekening, grammofoonplaat, schijf, verhaal, optekening;
VERB: opnemen, optekenen, vermelden;
USER: record, opnemen, verslag, plaat, opname
GT
GD
C
H
L
M
O
records
/rɪˈkɔːd/ = NOUN: archief, notulen, annalen;
USER: archief, platen, gegevens, verslagen, dossiers
GT
GD
C
H
L
M
O
recruitment
/rɪˈkruːt.mənt/ = NOUN: aanwerving, werving, recrutering, herstel, versterking, herstel van krachten;
USER: werving, aanwerving, rekrutering, recruitment, werven
GT
GD
C
H
L
M
O
report
/rɪˈpɔːt/ = VERB: rapporteren, melden, berichten, rapport uitbrengen, informeren;
NOUN: verslag, rapport, bericht, slag, gerucht, knal, formulier;
USER: rapporteren, melden, verslag, verslag uit, te melden
GT
GD
C
H
L
M
O
representative
/ˌrepriˈzentətiv/ = NOUN: vertegenwoordiger, afgevaardigde, plaatsvervanger, gedeputeerde;
ADJECTIVE: representatief, vertegenwoordigend, typisch, voorstellend;
USER: vertegenwoordiger, representatief, representatieve, vertegenwoordiger van, representatief zijn
GT
GD
C
H
L
M
O
research
/ˈrēˌsərCH,riˈsərCH/ = NOUN: onderzoek, speurwerk, navorsing, onderzoekingswerk, speurtocht, nasporing;
VERB: onderzoeken;
ADJECTIVE: onderzoekings-,, onderzoeksactiviteiten, onderzoeks
GT
GD
C
H
L
M
O
resourceful
/rɪˈzɔː.sfəl/ = ADJECTIVE: vindingrijk;
USER: vindingrijk, vindingrijke, vindingrijker, inventief
GT
GD
C
H
L
M
O
respond
/rɪˈspɒnd/ = VERB: reageren op, antwoorden op, gehoor geven aan;
USER: reageren op, reageren, reageert, antwoorden, te reageren
GT
GD
C
H
L
M
O
responsibilities
/rɪˌspɒn.sɪˈbɪl.ɪ.ti/ = NOUN: verantwoordelijkheid, aansprakelijkheid, verantwoording;
USER: verantwoordelijkheden, verantwoordelijkheid, de verantwoordelijkheden, bevoegdheden, taken
GT
GD
C
H
L
M
O
results
/rɪˈzʌlt/ = NOUN: resultaat, gevolg, uitkomst, uitslag, uitvloeisel, slotsom, besluit;
VERB: voortkomen, voortvloeien uit, uitlopen op, het gevolg zijn van, volgen uit, afstammen;
USER: resultaten, resultaat, results, de resultaten, uitslagen
GT
GD
C
H
L
M
O
resume
/rɪˈzjuːm/ = VERB: hervatten, hernemen, weer beginnen, samenvatten, herkrijgen, weer opvatten, resumeren, weer aanknopen;
NOUN: samenvatting, overzicht, excerpt, resumé;
USER: hervatten, te hervatten, hervat, CV, weer
GT
GD
C
H
L
M
O
retain
/rɪˈteɪn/ = VERB: behouden, houden, vasthouden, onthouden, aanhouden, tegenhouden, reserveren, detineren;
USER: behouden, houden, te behouden, behoudt, bewaren
GT
GD
C
H
L
M
O
revenue
/ˈrev.ən.juː/ = NOUN: inkomsten;
USER: inkomsten, ontvangsten, omzet, opbrengsten, opbrengst
GT
GD
C
H
L
M
O
robust
/rəʊˈbʌst/ = ADJECTIVE: robuust, krachtig, fors, ferm, hecht, potig, gespierd, inspannend;
USER: robuust, robuuste, krachtige, solide, stevige
GT
GD
C
H
L
M
O
role
/rəʊl/ = NOUN: rol, monsterrol;
USER: rol, rol van, rol spelen, de rol, taak
GT
GD
C
H
L
M
O
s
= USER: s, en, Tussen, jaren, is
GT
GD
C
H
L
M
O
saas
= USER: saas, vzmh, in Saas, van Saas,
GT
GD
C
H
L
M
O
sale
/seɪl/ = NOUN: verkoop, veiling, afzet, verkoping;
USER: verkoop, koop, te koop, koop in, aanbieding
GT
GD
C
H
L
M
O
sales
/seɪl/ = NOUN: uitverkoop;
USER: verkoop, omzet, sales, verkopen, de verkoop
GT
GD
C
H
L
M
O
salesforce
= USER: salesforce, verkoopteam, verkoopafdeling, van Salesforce
GT
GD
C
H
L
M
O
scheduled
/ˈʃed.juːl/ = VERB: tabel maken van, in een tabel opnemen;
USER: gepland, geplande, geregelde, aangekonigd, gespeelde
GT
GD
C
H
L
M
O
self
/self/ = PRONOUN: zelf, vanzelf;
NOUN: eigenliefde, persoon, zelfzucht, het ik, eigen persoon;
ADJECTIVE: zelfde, effen, uniform;
USER: zelf, zichzelf, eigen, zelfstandige
GT
GD
C
H
L
M
O
selling
/ˌbestˈsel.ər/ = VERB: verkopen, verhandelen, verkocht worden, verraden, uitverkopen, overdoen, tappen, bedriegen, beetnemen, aanpraten, verlakken, van de hand gaan;
USER: verkopen, selling, verkoop, verkopende, verkoopt
GT
GD
C
H
L
M
O
servers
/ˈsɜː.vər/ = NOUN: bestek;
USER: servers, Sekties Servers, Sekties, server
GT
GD
C
H
L
M
O
service
/ˈsɜː.vɪs/ = NOUN: service, service, dienst, bediening, dienstbaarheid, dienstverrichting, servies, ambt, werk, kerkdienst, eredienst;
ADJECTIVE: dienst-;
USER: service, dienst, dienstverlening, diensten
GT
GD
C
H
L
M
O
services
/ˈsɜː.vɪs/ = NOUN: service, service, dienst, bediening, dienstbaarheid, dienstverrichting, servies, ambt, kerkdienst, werk, eredienst, opslag;
USER: diensten, services, dienstverlening, diensten van
GT
GD
C
H
L
M
O
share
/ʃeər/ = NOUN: aandeel, deel, aandeelbewijs, portie, ploegschaar, actie;
VERB: delen, verdelen, deelnemen;
USER: aandeel, delen, Share, toevoegen share, deel
GT
GD
C
H
L
M
O
should
/ʃʊd/ = USER: should-, should, should, should, should;
USER: moeten, dienen, moet, behage, dient
GT
GD
C
H
L
M
O
skilled
/skɪld/ = ADJECTIVE: geschoold, bekwaam, bedreven, vakkundig, handig;
USER: geschoold, bekwaam, bedreven, bekwame, geschoolde
GT
GD
C
H
L
M
O
skills
/skɪl/ = NOUN: bekwaamheid, behendigheid, handigheid, bedrevenheid, ervarenheid;
USER: vaardigheden, vaardigheden te, vaardigheden die, competenties, skills
GT
GD
C
H
L
M
O
software
/ˈsɒft.weər/ = NOUN: software, programmatuur;
USER: software, software te, programmatuur
GT
GD
C
H
L
M
O
solutions
/səˈluː.ʃən/ = NOUN: oplossing;
USER: oplossingen, oplossingen te, oplossing, oplossingen voor
GT
GD
C
H
L
M
O
speech
/spiːtʃ/ = NOUN: toespraak, spraak, rede, taal, redevoering, voordracht;
USER: spraak, toespraak, speech, meningsuiting, spreken
GT
GD
C
H
L
M
O
staffing
/stɑːf/ = USER: personeelsbezetting, staffing, bemannen, personeelsbestand, personele
GT
GD
C
H
L
M
O
starting
/stɑːt/ = VERB: beginnen, starten, vertrekken, aanzetten, opschrikken, aan de gang maken;
USER: starten, beginnend, start, beginnen, begint
GT
GD
C
H
L
M
O
strategic
/strəˈtiː.dʒɪk/ = ADJECTIVE: strategisch, krijgskundig;
USER: strategisch, strategische, de strategische, van strategische
GT
GD
C
H
L
M
O
strategies
/ˈstræt.ə.dʒi/ = NOUN: strategie, krijgskunde, krijgskunst, krijgswetenschap;
USER: strategieën, strategieën voor, strategie, van strategieën
GT
GD
C
H
L
M
O
strong
/strɒŋ/ = ADJECTIVE: sterk, krachtig, zwaar, hecht, geducht, straf, fiks;
ADVERB: sterk, geducht, straf, fiks;
USER: sterk, sterke, een sterke, krachtige, strong
GT
GD
C
H
L
M
O
success
/səkˈses/ = NOUN: succes, geluk, voorspoed, goed gevolg, bloei, welstand;
USER: succes, het succes, succes van, welslagen, succes te
GT
GD
C
H
L
M
O
such
/sʌtʃ/ = ADJECTIVE: dergelijk, zulk, dusdanig, zulk een, zo een, zodanig zo;
PRONOUN: zij, zulks, dezelfde, degenen, dezulke;
USER: dergelijk, zulk, zoals, dergelijke, deze
GT
GD
C
H
L
M
O
suite
/swiːt/ = NOUN: suite, gevolg;
USER: suite, badkamer, eigen, eigen badkamer, een eigen
GT
GD
C
H
L
M
O
supervisor
/ˈso͞opərˌvīzər/ = NOUN: opzichter, inspecteur;
USER: opzichter, Toezichthouder, promotor, supervisor, Toezichthouder voor
GT
GD
C
H
L
M
O
synthesis
/ˈsɪn.θə.sɪs/ = NOUN: synthese;
USER: synthese, synthese van, de synthese, syntheseverslag
GT
GD
C
H
L
M
O
tailored
/ˈteɪ.ləd/ = ADJECTIVE: door kleermaker gemaakt;
USER: op maat, toegesneden, maat, afgestemd, speciaal
GT
GD
C
H
L
M
O
targeted
/ˈtɑː.ɡɪt/ = USER: gerichte, doelgerichte, gericht, doelgericht, gericht zijn
GT
GD
C
H
L
M
O
targets
/ˈtɑː.ɡɪt/ = NOUN: doel, doelwit, doelgebied, mikpunt, schietschijf, schietwedstrijd, spoorwegsein, beukelaar, productiecijfer;
USER: doelen, doelstellingen, targets, doelwitten, streefcijfers
GT
GD
C
H
L
M
O
team
/tēm/ = NOUN: team, ploeg, elftal, equipe, span, werkgroep, toom, vlucht, bediening;
VERB: samenwerken, aanspannen;
USER: team, ploeg, team van, het team
GT
GD
C
H
L
M
O
technology
/tekˈnɒl.ə.dʒi/ = NOUN: technologie;
USER: technologie, techniek, technologische, technologieën
GT
GD
C
H
L
M
O
telephone
/ˈtel.ɪ.fəʊn/ = NOUN: telefoon;
VERB: telefoneren, opbellen;
USER: telefoon, telefoonnummer, telefonisch, telefonische, telefoonlijn
GT
GD
C
H
L
M
O
territory
/ˈter.ɪ.tər.i/ = NOUN: grondgebied, gebied, territorium, landstreek, sfeer;
USER: grondgebied, territorium, gebied, het grondgebied, grondgebied van
GT
GD
C
H
L
M
O
text
/tekst/ = NOUN: tekst, onderwerp;
USER: tekst, text, teksten, de tekst
GT
GD
C
H
L
M
O
that
/ðæt/ = CONJUNCTION: dat, opdat;
PRONOUN: dat, die, wat, welke;
ADVERB: zo;
USER: dat, die, dat de, wat
GT
GD
C
H
L
M
O
the
/ðiː/ = ARTICLE: de, het;
USER: de, het, van de
GT
GD
C
H
L
M
O
their
/ðeər/ = PRONOUN: hun, haar;
USER: hun, de, van hun, het, zijn
GT
GD
C
H
L
M
O
then
/ðen/ = ADVERB: dan, vervolgens, daarna, toen, daarop, verder, toch, ergo, bovendien;
CONJUNCTION: dus, ook weer;
USER: dan, vervolgens, daarna, toen, dan is
GT
GD
C
H
L
M
O
those
/ðəʊz/ = PRONOUN: die, degenen, zij, dat, datgene;
USER: die, degenen, deze, de, die welke
GT
GD
C
H
L
M
O
thousands
/ˈθaʊ.zənd/ = NOUN: meningte;
USER: duizenden, duizend, U duizenden
GT
GD
C
H
L
M
O
through
/θruː/ = ADVERB: door, doorheen, uit, helemaal, tot het einde toe;
PREPOSITION: door, via, doorheen, door bemiddeling van, per;
ADJECTIVE: doorgaand;
USER: door, via, doorheen, door middel, door middel van
GT
GD
C
H
L
M
O
time
/taɪm/ = NOUN: tijd, keer, periode, termijn, maal, duur, tempo, maat, gelegenheid, stond;
VERB: regelen, controleren;
USER: tijd, keer, moment, de tijd, tijdstip
GT
GD
C
H
L
M
O
timely
/ˈtaɪm.li/ = ADJECTIVE: tijdig, actueel, op de juiste tijd, juist van pas komend;
USER: tijdig, tijdige, tijd, regelmatige, geschikte
GT
GD
C
H
L
M
O
to
/tuː/ = PREPOSITION: om, aan, naar, tot, voor-, bij, om te, ter, tegen, toe, tot aan, tot op, naar toe, to-, to;
USER: naar, aan, te, tot, om
GT
GD
C
H
L
M
O
tools
/tuːl/ = NOUN: gereedschap;
USER: gereedschap, tools waarmee, instrumenten, hulpmiddelen, gereedschappen
GT
GD
C
H
L
M
O
tts
GT
GD
C
H
L
M
O
understanding
/ˌəndərˈstand/ = NOUN: begrip, verstand, verstandhouding, betrekking, verband, omgang, schikking, verstandelijkheid;
ADJECTIVE: oordeelkundig, veelbegrijpend, bevattelijk,, inzicht, verstande
GT
GD
C
H
L
M
O
unique
/jʊˈniːk/ = ADJECTIVE: uniek, enig, ongeëvenaard;
NOUN: unicum;
USER: uniek, unieke, unique, een unieke
GT
GD
C
H
L
M
O
up
/ʌp/ = ADVERB: omhoog, op, naar boven, overeind, opwaarts, de hoogte in, in de hoogte;
PREPOSITION: op;
VERB: opstaan, opnemen, opspringen;
ADJECTIVE: naar de stad;
USER: omhoog, naar boven, op, up, tot
GT
GD
C
H
L
M
O
use
/juːz/ = VERB: gebruiken, gebruik maken van, benutten, aanwenden, behandelen;
NOUN: gebruik, toepassing, nut, aanwending, ritueel;
USER: gebruiken, gebruik, gebruik maken van, te gebruiken, gebruikt
GT
GD
C
H
L
M
O
user
/ˈjuː.zər/ = NOUN: gebruiker;
USER: gebruiker, gebruikers, user, gebruiksaanwijzing, gebruikersbeoordelingen
GT
GD
C
H
L
M
O
users
/ˈjuː.zər/ = NOUN: gebruiker;
USER: gebruikers, gebruiker, gebruikers Gebruiker, de gebruikers, gebruikers van
GT
GD
C
H
L
M
O
using
/juːz/ = NOUN: gebruik;
USER: gebruik, met, met behulp, met behulp van, gebruik van
GT
GD
C
H
L
M
O
variety
/vəˈraɪə.ti/ = NOUN: verscheidenheid, variëteit, aantal, soort, afwisseling, verandering;
USER: variëteit, verscheidenheid, afwisseling, scala, diverse
GT
GD
C
H
L
M
O
verbal
/ˈvɜː.bəl/ = ADJECTIVE: verbaal, woordelijk, in woorden uitgedrukt;
NOUN: verbaal substantief, zelfstandig gebruikt werkwoord;
USER: verbaal, verbale, mondelinge, mondeling, woordelement
GT
GD
C
H
L
M
O
via
/ˈvaɪə/ = PREPOSITION: via, over;
NOUN: weg, exemplaar;
USER: via, via de, door, via een, over
GT
GD
C
H
L
M
O
voices
/vɔɪs/ = NOUN: stem, spraak, geluid, inspraak, vorm;
VERB: uiten, stemmen, vertolken, uitdrukking geven aan;
USER: stemmen, voices, stem
GT
GD
C
H
L
M
O
we
/wiː/ = PRONOUN: we, wij;
USER: wij, we, dat we, hebben we
GT
GD
C
H
L
M
O
web
/web/ = NOUN: web, weefsel, net, vlies, zwemvlies, papierrol, spinneweb, wang, koord, bindweefsel, zaagblad, baard;
VERB: weven, inweven, met een netwerk bedekken, in een netwerk verstrikken;
USER: web, internetbrowser, webpagina, website
GT
GD
C
H
L
M
O
websites
/ˈweb.saɪt/ = NOUN: website;
USER: websites, website, sites, websites van, websites te
GT
GD
C
H
L
M
O
well
/wel/ = ADJECTIVE: goed, wel, gezond, in orde;
ADVERB: goed, wel, behoorlijk;
NOUN: goede, wel, put, bron, welzijn;
USER: goed, en, ook, zowel, vormt
GT
GD
C
H
L
M
O
while
/waɪl/ = CONJUNCTION: terwijl, gedurende, staande, hoeveel;
NOUN: tijdje, wijl, poos;
PREPOSITION: tot;
USER: terwijl, tijdens, tijdens het, terwijl het
GT
GD
C
H
L
M
O
who
/huː/ = CONJUNCTION: die, wie;
PRONOUN: die, wie;
USER: die, wie, dat
GT
GD
C
H
L
M
O
will
/wɪl/ = VERB: zullen, willen, wensen, testeren, legateren;
NOUN: wil, testament, wens, wilskracht, willekeur, uiterste wil, verbond, laatste wil;
USER: zullen, wil, zal, u
GT
GD
C
H
L
M
O
win
/wɪn/ = VERB: winnen, verdienen, behalen, verwerven, zegevieren, verkrijgen, bereiken, afdwingen, overreden;
NOUN: overwinning, succes;
USER: winnen, win, te winnen, wint, winnen van
GT
GD
C
H
L
M
O
with
/wɪð/ = PREPOSITION: met, bij, van, door, samen met;
USER: met, met een, van, bij, met de
GT
GD
C
H
L
M
O
within
/wɪˈðɪn/ = ADVERB: binnen, in huis;
PREPOSITION: binnen, in, tot op, binnen de perken van, per;
USER: binnen, in, op, onder, binnen de
GT
GD
C
H
L
M
O
word
/wɜːd/ = NOUN: woord, bericht, boodschap, wachtwoord, bevel, gerucht, motto, parool, bewoording, raad;
VERB: formuleren, uitdrukken, onder woorden brengen;
USER: woord, woorden, word
GT
GD
C
H
L
M
O
worldwide
/ˌwɜːldˈwaɪd/ = ADJECTIVE: wereldwijd, over de hele wereld verspreid;
USER: wereldwijd, wereldwijde, hele wereld, wereld, de hele wereld
GT
GD
C
H
L
M
O
would
/wʊd/ = VERB: zullen, willen, wensen, testeren, legateren;
USER: zou, zouden, zou doen
GT
GD
C
H
L
M
O
written
/ˈrɪt.ən/ = ADJECTIVE: geschreven, schriftelijk;
USER: geschreven, schriftelijk, schriftelijke
GT
GD
C
H
L
M
O
years
/jɪər/ = NOUN: jaar;
USER: jaren, jaar, jarige, jaar oud
GT
GD
C
H
L
M
O
you
/juː/ = PRONOUN: u, je, jij, jou, jullie, gij, aan je, aan jou, gijlieden;
USER: u, je, jij, jullie, kunt
GT
GD
C
H
L
M
O
your
/jɔːr/ = PRONOUN: uw, je, jouw, van jouw;
USER: uw, je, jouw, een, de
302 words