Dutch Vocabulary
Click on letter: GT-Google Translate; GD-Google Define; H-Collins; L-Longman; M-Macmillan; O-Oxford; © or C-Cambridge

GT GD C H L M O
a

GT GD C H L M O
able /ˈeɪ.bl̩/ = ADJECTIVE: in staat, bekwaam, kundig, bij machte, capabel, vaardig, bevoegd, knap, bedreven, handig; USER: in staat, kunnen, staat, staat zijn, kan

GT GD C H L M O
about /əˈbaʊt/ = PREPOSITION: over, ongeveer, om, omtrent, met betrekking tot, betreffende, omstreeks, rondom, aangaande, zowat; ADVERB: ongeveer, om; USER: over, ongeveer, over de, over het, om

GT GD C H L M O
accounts /əˈkaʊnt/ = NOUN: rekening, verslag, rekenschap, verklaring, relaas, berekening, conto, krediet, verhaaling, berichting; VERB: verklaren; USER: rekeningen, accounts, boekhouding, jaarrekening, de rekeningen

GT GD C H L M O
accurate /ˈæk.jʊ.rət/ = ADJECTIVE: nauwkeurig, accuraat, nauwgezet, stipt; USER: nauwkeurig, accuraat, nauwkeurige, accurate, juist

GT GD C H L M O
achieving /əˈtʃiːv/ = VERB: bereiken, behalen, bewerkstelligen, presteren, tot stand brengen, volbrengen, verrichten, doorvoeren, voleinden; USER: bereiken, het bereiken, het bereiken van, realiseren, bereiken van

GT GD C H L M O
act /ækt/ = VERB: handelen, werken, doen, acteren, spelen, zich gedragen, ageren, handelend optreden, te werk gaan; NOUN: handeling, wet, daad; USER: handelen, treden, fungeren, te handelen, werken

GT GD C H L M O
adjustments /əˈdʒʌst.mənt/ = NOUN: aanpassing, instelling, afstelling, regeling, vereffening, opstelling, schikking, stilling, montering; USER: aanpassingen, aanpassing, correcties, instellingen, wijzigingen

GT GD C H L M O
adopted /əˈdɒp.tɪd/ = ADJECTIVE: aangenomen, overgenomen, geadopteerd; USER: aangenomen, vastgesteld, goedgekeurd, vastgestelde, genomen

GT GD C H L M O
advocates /ˈæd.və.keɪt/ = NOUN: advocaat, voorstander, pleitbezorger, verdediger, voorspeker; USER: voorstanders, pleitbezorgers, advocaten, pleit, bepleit

GT GD C H L M O
after /ˈɑːf.tər/ = PREPOSITION: na, naar, achter, volgens, achteruit; CONJUNCTION: nadat; ADVERB: daarna, achter, achteraan; ADJECTIVE: later, volgend; USER: na, nadat, na het, na de, achter

GT GD C H L M O
agencies /ˈeɪ.dʒən.si/ = NOUN: agentschap, vertegenwoordiging, agentuur, bemiddeling, tussenkomst; USER: agentschappen, bureaus, instanties, organisaties, organen

GT GD C H L M O
all /ɔːl/ = ADJECTIVE: alle, al, elk, heel, ieder, gans, enig; NOUN: al; PRONOUN: alles; ADVERB: geheel, helemaal, heel, volkomen, een en al; USER: alle, alles, al, allemaal, allen

GT GD C H L M O
allowing /əˈlaʊ/ = VERB: toestaan, toelaten, gunnen, veroorloven, erkennen, goedkeuren, rekenen, toegeven, veronderstellen, beweren; USER: waardoor, toestaan, zodat, waarmee, waarbij

GT GD C H L M O
allows /əˈlaʊ/ = VERB: toestaan, toelaten, gunnen, veroorloven, erkennen, goedkeuren, rekenen, toegeven, veronderstellen, beweren; USER: laat, maakt, mogelijk maakt, stelt, staat

GT GD C H L M O
also /ˈɔːl.səʊ/ = ADVERB: ook, eveneens, tevens, bovendien, evenals, mee, evenzo, insgelijks; USER: ook, tevens, eveneens, ook de, bovendien

GT GD C H L M O
american /əˈmer.ɪ.kən/ = NOUN: Amerikaanse, Amerikaans; USER: Amerikaanse, Amerikaans, amerikaan, american

GT GD C H L M O
an /ən/ = ARTICLE: een; USER: een, van een, de

GT GD C H L M O
and /ænd/ = CONJUNCTION: en; USER: en, en de, en het

GT GD C H L M O
any /ˈen.i/ = PRONOUN: een, elk, ieder; ADVERB: enig, welke ... ook; USER: elk, ieder, een, enig, elke

GT GD C H L M O
applicants /ˈæp.lɪ.kənt/ = NOUN: aanvrager, sollicitant, inschrijver, aanzoeker; USER: aanvragers, kandidaten, sollicitanten, verzoeksters, verzoekers

GT GD C H L M O
applications /ˌæp.lɪˈkeɪ.ʃən/ = NOUN: toepassing, aanvraag, gebruik, inschrijving, sollicitatie, aanmelding, aanbrenging, aanwending, toewijding, ijver, vlijt, omslag, inspanning; USER: toepassingen, applicaties, aanvragen, verzoeken

GT GD C H L M O
approach /əˈprəʊtʃ/ = NOUN: nadering, toenadering, toegang, toegangsweg, aantocht; VERB: benaderen, naderen, aanspreken, zich wenden tot, grenzen, naken, nabijkomen, in aantocht zijn, aanzoeken om; USER: nadering, benaderen, aanpak, benadering, aanpak van

GT GD C H L M O
apps /æp/ = USER: apps, Applicaties, toepassingen

GT GD C H L M O
are /ɑːr/ = NOUN: are, vierkante decameter; USER: zijn, bent, is, worden

GT GD C H L M O
as /əz/ = ADVERB: als, zoals, evenals; CONJUNCTION: als, zoals, aangezien, want, terwijl, daar, wanneer, toen, naarmate; USER: als, zoals, aangezien, zo, vanaf

GT GD C H L M O
assigned /əˈsaɪn/ = VERB: toewijzen, overdragen, aanwijzen, bepalen, toeschrijven, bestemmen, toebedelen, vaststellen, aangeven; USER: toegewezen, toegekend, ingedeeld, is toegewezen, opgedragen

GT GD C H L M O
at /ət/ = PREPOSITION: op, bij, in, aan, van, om, naar, tegen, te, voor, ter, tot, à; USER: bij, op, tegen, in, aan

GT GD C H L M O
audience /ˈɔː.di.əns/ = NOUN: gehoor, toehoorders, audiëntie, auditorium; USER: audiëntie, toehoorders, gehoor, publiek, audience

GT GD C H L M O
based /-beɪst/ = VERB: baseren, grondvesten, gronden; USER: gebaseerd, basis, op basis, basis van, zijn gebaseerd

GT GD C H L M O
be /biː/ = VERB: worden, zijn, liggen, staan, gebeuren, wezen, verkeren; USER: zijn, worden, te, wel, is

GT GD C H L M O
before /bɪˈfɔːr/ = ADVERB: voor, tevoren, voorheen, vooraf, vooruit, voorop; PREPOSITION: alvorens, voorheen, boven, in tegenwoordigheid van, in het bijzijn van; CONJUNCTION: aleer; USER: voor, alvorens, voorheen, tevoren, voordat

GT GD C H L M O
better /ˈbet.ər/ = ADVERB: beter; VERB: verbeteren; ADJECTIVE: verbeterd; USER: beter, betere, een betere, beter te, meer

GT GD C H L M O
brand /brænd/ = NOUN: merk, soort, brandmerk, hout, brandend stuk; VERB: brandmerken; USER: merk, brand, merken, merknaam, het merk

GT GD C H L M O
business /ˈbɪz.nɪs/ = NOUN: bedrijf, zaak, handel, werk, handelszaak, bezigheid, beroep, aangelegenheid, zakelijkheid, affaire, karwei, ding; USER: bedrijf, zakelijke, zaken, Bedrijvengids, bedrijfsleven

GT GD C H L M O
by /baɪ/ = PREPOSITION: door, van, op, met, bij, per, aan, volgens, tegen, langs, over, voorbij, naast, om, dichtbij, nabij; USER: door, van, bij, op, met

GT GD C H L M O
campaigns /kæmˈpeɪn/ = NOUN: campagne, veldtocht; USER: campagnes, acties, campagne, campagnes te

GT GD C H L M O
candidate /ˈkæn.dɪ.dət/ = NOUN: kandidaat, aspirant, sollicitant, candidaat; USER: kandidaat, de kandidaat, gegadigde

GT GD C H L M O
candidates /ˈkæn.dɪ.dət/ = NOUN: kandidaat, aspirant, sollicitant, candidaat; USER: kandidaten, gegadigden, kandidaat, de kandidaten, sollicitanten

GT GD C H L M O
carrying /ˌkær.i.ɪŋˈɒn/ = ADJECTIVE: verdragend, geladen met, belastend; NOUN: vervoer; USER: verdragend, vervoer, uitvoering, uitvoeren, de uitvoering

GT GD C H L M O
close /kləʊz/ = VERB: afsluiten, sluiten, dichtgaan, dichtdoen, eindigen; ADJECTIVE: dicht, gesloten; ADVERB: dichtbij, vlak bij; NOUN: slot, einde, eind; USER: sluiten, dicht, afsluiten, close, sluit

GT GD C H L M O
cloud /klaʊd/ = NOUN: wolk, grote menigte; VERB: verduisteren, bewolken, benevelen, overschaduwen, bezoedelen, vlammen, vegen, betrekken; USER: wolk, cloud, wolken, wolk De

GT GD C H L M O
collaborate /kəˈlæb.ə.reɪt/ = VERB: samenwerken; USER: samenwerken, samen, samen te werken, samenwerking, werken

GT GD C H L M O
committed /kəˈmɪt.ɪd/ = ADJECTIVE: toegewijd; USER: toegewijd, gepleegd, begaan, zich, vastgelegd

GT GD C H L M O
communication /kəˌmjuː.nɪˈkeɪ.ʃən/ = NOUN: mededeling, verbinding, gemeenschap, verbindingsweg, verwittiging, aansluiting, communiqué; USER: mededeling, communicatie, mededeling van, de communicatie

GT GD C H L M O
company /ˈkʌm.pə.ni/ = NOUN: vennootschap, firma, maatschappij, gezelschap, genootschap, handelshuis, visite, gilde, vendel, handelsfirma; USER: vennootschap, gezelschap, maatschappij, firma, bedrijf

GT GD C H L M O
competitive /kəmˈpet.ɪ.tɪv/ = ADJECTIVE: concurrerend, vergelijkend; USER: concurrerend, concurrerende, competitieve, concurrentie, concurrentiepositie

GT GD C H L M O
conduct /kənˈdʌkt/ = NOUN: gedrag, leiding, houding, beleid, uitgeleide, aanvoering; VERB: leiden, geleiden, dirigeren, optreden, besturen, aanvoeren, de weg wijzen; USER: geleiden, gedrag, leiden, voeren, te voeren

GT GD C H L M O
conferencing /ˈvɪd.i.əʊˌkɒn.fər.ən.sɪŋ/ = USER: conferencing, vergaderen, conferentie

GT GD C H L M O
consistently /kənˈsɪs.tənt/ = USER: consequent, consistent, constant, consistente, vaste

GT GD C H L M O
constantly /ˈkɒn.stənt.li/ = NOUN: constante; ADJECTIVE: constant, voortdurend, vast, aanhoudend, standvastig, bestendig, gestaag, trouw; USER: permanent, voortdurend, constant, voortdurend op, steeds

GT GD C H L M O
consultative /kənˈsʌl.tə.tɪv/ = ADJECTIVE: raadgevend; USER: raadgevend, raadgevende, adviserende, overleg, consultatieve

GT GD C H L M O
content /kənˈtent/ = NOUN: inhoud, gehalte, tevredenheid, genoegen, inhoudsgrootte; ADJECTIVE: tevreden, voldaan; VERB: vergenoegen, tevredenstellen; USER: inhoud, gehalte, items, inhoud van

GT GD C H L M O
control /kənˈtrəʊl/ = NOUN: controle, toezicht, beheersing, bediening, leiding, bestuur, heerschappij, bedwang, bewind; VERB: controleren, besturen, beheren, bedwingen; USER: controle, beheersen, controleren, regelen, onder controle

GT GD C H L M O
conversation /ˌkɒn.vəˈseɪ.ʃən/ = NOUN: gesprek, conversatie, onderhoud, omgang, bespreking; USER: gesprek, conversatie, gesprekken, gesprek te, een gesprek

GT GD C H L M O
convert /kənˈvɜːt/ = NOUN: bekeerling, bekeerlinge; VERB: converteren, omzetten, bekeren, omrekenen, herleiden, verwisselen, omkeren; USER: omzetten, converteren, bekeren, bekeerling, omrekenen

GT GD C H L M O
corporate /ˈkɔː.pər.ət/ = ADJECTIVE: rechtspersoon vormend; USER: zakelijke, collectieve, ondernemen, bedrijfscultuur, bedrijfs

GT GD C H L M O
cover /ˈkʌv.ər/ = VERB: dekken, bedekken, omvatten, beslaan, verbergen, vullen, zich uitstrekken; NOUN: dekking, deksel, omslag, bedekking, bescherming; USER: dekken, bedekken, dekking, beslaan, te dekken

GT GD C H L M O
create /kriˈeɪt/ = VERB: creëren, scheppen, teweegbrengen, voortbrengen, benoemen tot, aanstellen tot; USER: creëren, scheppen, maken, te creëren, te maken

GT GD C H L M O
creating /kriˈeɪt/ = VERB: creëren, scheppen, teweegbrengen, voortbrengen, benoemen tot, aanstellen tot; USER: creëren, het creëren, het creëren van, maken, creëren van

GT GD C H L M O
crm = USER: crm, crm In

GT GD C H L M O
customer /ˈkʌs.tə.mər/ = NOUN: klant, afnemer, cliënt, consument; USER: klant, afnemer, klanten, klantenservice, de klant

GT GD C H L M O
customers /ˈkʌs.tə.mər/ = NOUN: klant, afnemer, cliënt, consument; USER: klanten, afnemers, klant, klanten te, gasten

GT GD C H L M O
date /deɪt/ = NOUN: datum, dagtekening, afspraakje, jaartal, dadel, jaarcijfer; VERB: dateren, dagtekenen; USER: datum, datum van, date, dag, datum waarop

GT GD C H L M O
decision /dɪˈsɪʒ.ən/ = NOUN: besluit, beslissing, uitspraak, uitslag, beslistheid; USER: beslissing, besluit, beschikking, besluit van, besluitvorming

GT GD C H L M O
demonstrations /ˌdem.ənˈstreɪ.ʃən/ = NOUN: demonstratie, bewijs, betoging, manifestatie, betoog, vertoning, vertoog; USER: demonstraties, betogingen, demonstratie, manifestaties, demo

GT GD C H L M O
develop /dɪˈvel.əp/ = VERB: ontwikkelen, maken, uitbreiden, ontvouwen, ontginnen, doen ontstaan, formeren; USER: ontwikkelen, te ontwikkelen, ontwikkeling, ontwikkeling van, de ontwikkeling

GT GD C H L M O
device /dɪˈvaɪs/ = NOUN: apparaat, inrichting, hulpmiddelen, zinspreuk, motto, uitvinding, devies, vinding, oogmerk, plan; USER: apparaat, inrichting, toestel, het apparaat

GT GD C H L M O
devices /dɪˈvaɪs/ = NOUN: apparaat, inrichting, hulpmiddelen, zinspreuk, motto, uitvinding, devies, vinding, oogmerk, plan; USER: apparaten, apparatuur, toestellen, hulpmiddelen

GT GD C H L M O
direct /daɪˈrekt/ = ADJECTIVE: direct, rechtstreeks, openhartig, dadelijk, ondubbelzinnig; ADVERB: direct, rechtstreeks; VERB: richten, leiden, dirigeren, besturen, voorschrijven, mikken, last geven; USER: direct, directe, richten, rechtstreeks, leiden

GT GD C H L M O
directed /diˈrekt,dī-/ = VERB: richten, leiden, dirigeren, besturen, voorschrijven, mikken, last geven; USER: gericht, geregisseerd, gerichte, regisseerde, geleid

GT GD C H L M O
document /ˈdɒk.jʊ.mənt/ = NOUN: document, stuk, akte, dokument, bewijsstuk, oorkonde, ceel; VERB: documenteren; USER: document, document te, documenten, document wordt

GT GD C H L M O
during /ˈdjʊə.rɪŋ/ = PREPOSITION: gedurende, in de loop van, terwijl, onder; USER: gedurende, tijdens, in, tijdens de, bij

GT GD C H L M O
education /ˌed.jʊˈkeɪ.ʃən/ = NOUN: onderwijs, opvoeding, vorming, ontwikkeling; USER: onderwijs, het onderwijs, opleiding, educatie

GT GD C H L M O
effectively /ɪˈfek.tɪv.li/ = ADVERB: effectief, doeltreffend, werkelijk, krachtig, werkzaam, afdoend, krachtdadig, uitwerking hebbend, effect hebbend; USER: effectief, doeltreffend, daadwerkelijk, effectief te, doeltreffende

GT GD C H L M O
email /ˈiː.meɪl/ = USER: e-mail, email, e, mail

GT GD C H L M O
embedded /ɪmˈbed.ɪd/ = VERB: zetten, inzetten, omgeven, ingang doen vinden, in een bedding leggen; USER: ingebedde, ingebed, ingesloten, verankerd, geïntegreerde

GT GD C H L M O
enable /ɪˈneɪ.bl̩/ = VERB: in staat stellen, gelegenheid geven, machtigheid geven; USER: in staat stellen, JavaScript, staat, kunnen, mogelijk

GT GD C H L M O
end /end/ = NOUN: einde, eind, uiteinde, afloop, doel, slot, punt, besluit, oogmerk; VERB: eindigen, aflopen, ophouden; USER: einde, eind, uiteinde, end, het einde

GT GD C H L M O
energetic /ˌen.əˈdʒet.ɪk/ = ADJECTIVE: energiek, krachtig, actief, flink, ferm; USER: energiek, energieke, energetische, energetisch, energie

GT GD C H L M O
establish /ɪˈstæb.lɪʃ/ = VERB: vaststellen, vestigen, oprichten, bewijzen, stichten, inrichten, staven; USER: vaststellen, vestigen, oprichten, vast te stellen, stellen

GT GD C H L M O
established /ɪˈstæb.lɪʃt/ = ADJECTIVE: gevestigd; USER: gevestigd, vastgesteld, opgericht, gevestigde, vastgestelde

GT GD C H L M O
establishing /ɪˈstæb.lɪʃ/ = VERB: vaststellen, vestigen, oprichten, bewijzen, stichten, inrichten, staven; USER: oprichting, vaststelling, tot vaststelling, tot oprichting, oprichting van

GT GD C H L M O
events /ɪˈvent/ = NOUN: evenement, gebeurtenis, voorval, gevolg, afloop, sportwedstrijd, sportnummer; USER: evenementen, events, gebeurtenissen, gebeurtenis, nummers

GT GD C H L M O
exceed /ɪkˈsiːd/ = VERB: overschrijden, overtreffen, te boven gaan; USER: overschrijden, overtreffen, meer dan, meer bedraagt dan, meer bedragen dan

GT GD C H L M O
exceeding /ɪkˈsiːd/ = ADJECTIVE: buitengewoon, bijzonder; USER: meer dan, dan, van meer dan, overschrijding, hoogste

GT GD C H L M O
excel /ɪkˈsel/ = VERB: uitmunten, overtreffen; USER: uitmunten, overtreffen, excel, blinken, excelleren

GT GD C H L M O
excellent /ˈek.səl.ənt/ = ADJECTIVE: uitstekend, excellent, voortreffelijk, uitmuntend, uitnemend; USER: uitstekend, excellent, uitstekende, een uitstekende, goede

GT GD C H L M O
exceptional /ɪkˈsep.ʃən.əl/ = ADJECTIVE: uitzonderlijk, buitengewoon, exceptioneel, zeldzaam; USER: uitzonderlijk, buitengewoon, uitzonderlijke, bijzondere, buitengewone

GT GD C H L M O
execute /ˈek.sɪ.kjuːt/ = VERB: uitvoeren, executeren, verrichten, voltrekken, verlijden, passeren, ten uitvoer brengen, volvoeren, ten uitvoer leggen, ter dood brengen, opmaken; USER: uitvoeren, executeren, voeren, te voeren, uit te voeren

GT GD C H L M O
expand /ɪkˈspænd/ = VERB: uitbreiden, uitzetten, verruimen, ontwikkelen, ontplooien, uitdijen, uitwerken, doen toenemen, uitspreiden, loskomen; USER: uitbreiden, breiden, uit te breiden, vergroten, te breiden

GT GD C H L M O
expanded /ikˈspand/ = ADJECTIVE: uitgebreiden, uitgespreden; USER: uitgebreid, breidde, geëxpandeerd, uitgebreide, uitbreiding

GT GD C H L M O
experience /ikˈspi(ə)rēəns/ = NOUN: ervaring, belevenis, ondervinding; VERB: ervaren, ondervinden; USER: ervaring, bieden, ervaringen, verbeteren, te verbeteren

GT GD C H L M O
familiarity /fəˌmilēˈaritē,-milˈyar-/ = NOUN: vertrouwdheid, vertrouwelijkheid; USER: vertrouwdheid, bekendheid, kennis, vertrouwd, vertrouwd zijn

GT GD C H L M O
farmer /ˈfɑː.mər/ = NOUN: boer, pachter; USER: boer, landbouwer, farmer, boeren, landbouwers

GT GD C H L M O
fashion /ˈfæʃ.ən/ = NOUN: mode, manier, wijze, vorm, trant, modus, fatsoen, snit, wijs, aard, maaksel; VERB: vormen, fatsoeneren, pasklaar maken; USER: mode, manier, fashion, wijze

GT GD C H L M O
files /faɪl/ = NOUN: archief; USER: bestanden, files, dossiers, bestanden te

GT GD C H L M O
find /faɪnd/ = VERB: vinden, ontdekken, bevinden, aantreffen, treffen, ondervinden, bemerken, verklaren, uitspreken; NOUN: vondst, vindplaats, vangst; USER: vinden, te vinden, vind, vindt, voorbeeld

GT GD C H L M O
for /fɔːr/ = PREPOSITION: voor, om, naar, tot, gedurende, wegens, uit, in plaats van, van wege; CONJUNCTION: want, omdat, daar; USER: voor, voor de, van, voor het, te

GT GD C H L M O
forecasting /ˈfɔː.kɑːst/ = VERB: voorspellen, voorzeggen, beramen; USER: voorspellen, forecasting, voorspelling, prognoses, prognose

GT GD C H L M O
g /dʒiː/ = NOUN: sol; USER: g, AL, gram, gr

GT GD C H L M O
general /ˈdʒen.ər.əl/ = ADJECTIVE: algemeen, gewoon; NOUN: generaal, het algemeen, veldheer, veldoverste, strateeg; USER: algemeen, generaal, het algemeen, algemene, General

GT GD C H L M O
generated /ˈjenəˌrāt/ = VERB: voortbrengen, ontwikkelen, verwekken, uit de dood opwekken; USER: gegenereerde, gegenereerd, opgewekt, geproduceerd, genereren

GT GD C H L M O
global /ˈɡləʊ.bəl/ = ADJECTIVE: wereld-; USER: globale, wereldwijde, global, mondiale, globaal

GT GD C H L M O
goals /ɡəʊl/ = NOUN: doel, doelpunt, doelstelling, goal, bestemming, doelwit, wit, eindpaal, honk; USER: doelen, goals, doelstellingen, doelpunten, doelen te

GT GD C H L M O
government /ˈɡʌv.ən.mənt/ = NOUN: regering, overheid, bestuur, gouvernement, bewind, leiding, rijksbewind; USER: overheid, regering, de overheid, de regering, bestuur

GT GD C H L M O
growing /ˈɡrəʊ.ɪŋ/ = ADJECTIVE: groeiend, zich ontwikkelend; USER: groeiend, groeiende, groeien, groeit, toenemende

GT GD C H L M O
headquartered /ˌhedˈkwɔːtəd/ = USER: hoofdkantoor, hoofdzetel, hoofdkwartier, gestationeerd, gevestigd

GT GD C H L M O
high /haɪ/ = ADJECTIVE: hoog, groot, sterk, verheven, hard, krachtig, duur, luid, fel; ADVERB: hoog, krachtig, hevig; USER: hoog, hoge, high, een hoge, grote

GT GD C H L M O
hosted /həʊst/ = USER: gehost, plaats, vind plaats, vind, tonen die gehost wordt

GT GD C H L M O
hungry /ˈhʌŋ.ɡri/ = ADJECTIVE: hongerig, hunkerend, schraal; USER: hongerig, hongerige, honger, hungry

GT GD C H L M O
hunter /ˈhʌn.tər/ = NOUN: jager, jachthond, jachtpaard, jachtvliegtuig; USER: jager, hunter, jager van, jagers

GT GD C H L M O
hybrid /ˈhaɪ.brɪd/ = NOUN: bastaard; ADJECTIVE: hybridisch, gemengd, verscheiden; USER: bastaard, hybride, hybriden, hybrid

GT GD C H L M O
ideal /aɪˈdɪəl/ = NOUN: ideaal; ADJECTIVE: ideaal, ideëel, denkbeeldig; USER: ideaal, ideale

GT GD C H L M O
identify /aɪˈden.tɪ.faɪ/ = VERB: identificeren, herkennen, onderkennen, vereenzelvigen; USER: identificeren, te identificeren, identificatie, bepalen, identificeren van

GT GD C H L M O
improving /ɪmˈpruːv/ = VERB: verbeteren, beter worden, vooruitgaan, beter maken, veredelen, bijwerken, gebruik maken van, zich ten nutte maken, meevallen; USER: verbeteren, verbetering, het verbeteren van, het verbeteren, verbeteren van

GT GD C H L M O
in /ɪn/ = PREPOSITION: in, op, bij, aan, te, uit, naar, ter, over, volgens, voor-; ADVERB: binnen, thuis; USER: in, op, in de, van, in het

GT GD C H L M O
including /ɪnˈkluː.dɪŋ/ = ADJECTIVE: inclusief, inbegrepen, incluis; CONJUNCTION: met in begrip; USER: inclusief, inbegrip, met inbegrip, inbegrip van, met inbegrip van

GT GD C H L M O
incoming /ˈɪnˌkʌm.ɪŋ/ = ADJECTIVE: inkomend, nieuw; USER: inkomend, inkomende, binnenkomende, binnenkomend

GT GD C H L M O
industry /ˈɪn.də.stri/ = NOUN: industrie, nijverheid, vlijt, ijver, arbeidzaamheid, naarstigheid; USER: industrie, bedrijfstak, de industrie, sector

GT GD C H L M O
inside /ɪnˈsaɪd/ = NOUN: binnenkant, binnenzijde, het inwendige, huizenkant; ADJECTIVE: binnen-, binnenste; ADVERB: binnen; PREPOSITION: binnen, in, te, per; USER: binnenkant, binnenzijde, binnen, in, binnenin

GT GD C H L M O
installed /ɪnˈstɔːl/ = VERB: installeren, plaatsen, aanleggen, bevestigen, fitten; USER: geïnstalleerd, geïnstalleerde, gemonteerd, geplaatst, is geïnstalleerd

GT GD C H L M O
interest /ˈɪn.trəst/ = VERB: interesseren, raken, belang inboezemen; NOUN: belang, rente, belangstelling, interesse, interest, voordeel, passie, deel, investering; USER: rente, belang, belangstelling, interest, interesse

GT GD C H L M O
interpersonal /ˌintərˈpərsənəl/ = USER: interpersoonlijke, interpersoonlijk, intermenselijke, inter, de interpersoonlijke

GT GD C H L M O
into /ˈɪn.tuː/ = PREPOSITION: in, tot, te, binnen, per; USER: in, tot, naar, in de, op

GT GD C H L M O
introducing /ˌɪn.trəˈdjuːs/ = VERB: voorstellen, presenteren, inleiden, indienen, uitvoeren, aanhangig maken; USER: invoering, introduceren, introductie, invoering van, de invoering

GT GD C H L M O
is /ɪz/ = USER: is, ligt, wordt, is het

GT GD C H L M O
join /dʒɔɪn/ = VERB: zich aansluiten, toetreden tot, samenvoegen, verenigen, toevoegen, ontmoeten, zich verenigen, bijvoegen, opstappen; NOUN: verbinding, koppeling, verbindingsplaats; USER: toetreden tot, zich aansluiten, sluiten, toetreden, deelnemen

GT GD C H L M O
key /kiː/ = NOUN: toets, sleutel, spie, toonaard, klavier, sluitsteen, pin, toon, wig, stemming; VERB: bevestigen, spannen; USER: sleutel, toets, belangrijke, belangrijkste

GT GD C H L M O
kinds /kaɪnd/ = NOUN: soort, aard, slag, natuur; USER: soorten, allerlei, soort, vormen, mogelijke

GT GD C H L M O
languages /ˈlæŋ.ɡwɪdʒ/ = NOUN: taal, spraak; USER: talen, taal, talen te, talen van

GT GD C H L M O
leader /ˈliː.dər/ = NOUN: leider, aanvoerder, hoofd, leidsman, chef, dirigent, gids, gebieder; USER: leider, marktleider, leader, toonaangevend, gebied

GT GD C H L M O
leads /liːd/ = NOUN: zolder; USER: leidt, leiden, brengt, voert

GT GD C H L M O
learn /lɜːn/ = VERB: leren, vernemen, aanleren, horen, erachter komen, onderwijzen; USER: leren, te leren, leer, leert, weten

GT GD C H L M O
least /liːst/ = ADJECTIVE: minst, kleinst, geringst; USER: minst, minste, minstens, tenminste, minimaal

GT GD C H L M O
letter /ˈlet.ər/ = NOUN: brief, letter, verhuurder, zendbrief, epistel, ingezonden stuk, type; VERB: voorzien van titel, van letters voorzien; USER: brief, letter, schrijven, letters, brief schrijven

GT GD C H L M O
leverage /ˈliː.vər.ɪdʒ/ = NOUN: hefboomwerking, invloed, macht, hefboomkracht; USER: hefboomwerking, leverage, hefboomeffect, hefboom, invloed

GT GD C H L M O
licenses /ˈlaɪ.səns/ = NOUN: licentie, vergunning, rijbewijs, concessie, vrijheid, diploma, losbandigheid, patent, verlof; USER: licenties, certificaten, vergunningen, certificaat, vergunning

GT GD C H L M O
lifelike /ˈlaɪf.laɪk/ = ADJECTIVE: levensecht, naar het leven; USER: levensecht, levensechte, realistische, levensechter, natuurgetrouwe

GT GD C H L M O
like /laɪk/ = ADJECTIVE: zoals, gelijk, soortgelijk, dergelijk; PREPOSITION: zoals, als, zo; CONJUNCTION: zoals, als, alsof; VERB: willen; NOUN: gelijke; USER: zoals, als, alsof, net als

GT GD C H L M O
listen /ˈlɪs.ən/ = VERB: luisteren, beluisteren, aanhoren; USER: luisteren, beluistert, luister, beluisteren, luistert

GT GD C H L M O
live /lɪv/ = VERB: leven, wonen, leven van, bestaan, huizen, uithouden, resideren, gevestigd zijn, in het leven blijven, in praktijk brengen, aan de kost komen; ADJECTIVE: levend, in leven, echt, levendig, onder stroom, in beweging, pienter, krachtig, druk; USER: wonen, leven, woont, woon, leeft

GT GD C H L M O
locally /ˈləʊ.kəl.i/ = ADVERB: plaatselijk, hier en daar; USER: plaatselijk, lokaal, ter plaatse, lokale, plaatse

GT GD C H L M O
looking /ˌɡʊdˈlʊk.ɪŋ/ = USER: zoek, kijken, op zoek, zoekt, looking

GT GD C H L M O
maintain /meɪnˈteɪn/ = VERB: onderhouden, handhaven, in stand houden, betogen, beweren, voeren, volhouden, staande houden, verdedigen, steunen, vertogen; USER: handhaven, onderhouden, behouden, te handhaven, houden

GT GD C H L M O
makers /ˈmeɪ.kər/ = NOUN: maker, fabrikant, schepper, vervaardiger; USER: makers, beleidsmakers, waterkoker, fabrikanten, makers van

GT GD C H L M O
manage /ˈmæn.ɪdʒ/ = VERB: beheren, leiden, besturen, hanteren, aankunnen, administreren, regeren, naar zich hand zetten, verzetten; USER: beheren, beheerder bent, beheerder bent van, beheerder, beheer

GT GD C H L M O
manager /ˈmæn.ɪ.dʒər/ = NOUN: manager, beheerder, directeur, bestuurder, leider, administrateur, gerant, zetbaas, curator; USER: manager, beheerder, de manager, directeur

GT GD C H L M O
market /ˈmɑː.kɪt/ = NOUN: markt, handel, marktprijs, marktplaats, afzetgebied, vraag, bazaar, aftrek; VERB: verkopen, markten, kopen, handelen in, inkopen doen, ter markt brengen; USER: markt, de markt, marktprijzen, markten, markt van

GT GD C H L M O
marketing /ˈmɑː.kɪ.tɪŋ/ = NOUN: afzet, verkoop, inkoop, markthandel, commercieel beleid, marktgoederen, marktbezoek; USER: afzet, verkoop, marketing, handel, verkoopseizoen

GT GD C H L M O
markets /ˈmɑː.kɪt/ = NOUN: markt, handel, marktprijs, marktplaats, afzetgebied, vraag, bazaar, aftrek; VERB: verkopen, markten, kopen, handelen in, inkopen doen, ter markt brengen; USER: markten, markt, de markten, markten te, markten van

GT GD C H L M O
measurable /ˈmeʒ.ər.ə.bl̩/ = ADJECTIVE: meetbaar, afzienbaar, gematigd; USER: meetbaar, meetbare, meetbaar zijn, gemeten, meten

GT GD C H L M O
media /ˈmiː.di.ə/ = NOUN: media, kranten, radio en tv; USER: media, uit de media, medium, de media

GT GD C H L M O
meetings /ˈmiː.tɪŋ/ = NOUN: vergadering, bijeenkomst, zitting, ontmoeting, meeting, wedstrijd, godsdienstoefening; USER: vergaderingen, bijeenkomsten, ontmoetingen, meetings, de vergaderingen

GT GD C H L M O
members /ˈmem.bər/ = NOUN: ledematen; USER: leden, lid, de leden, leden worden, leden van

GT GD C H L M O
methods /ˈmeθ.əd/ = NOUN: metodiek; USER: methoden, methodes, werkwijzen, methoden voor

GT GD C H L M O
millions /ˈmɪl.jən/ = USER: miljoenen, miljoen, miljoenen mensen

GT GD C H L M O
mobile /ˈməʊ.baɪl/ = ADJECTIVE: mobiel, beweeglijk, beweegbaar, los, roerend, vlottend; USER: mobiel, mobiele, Mobile, mobiele applicatie, mobiele telefoon

GT GD C H L M O
monthly /ˈmʌn.θli/ = ADJECTIVE: maandelijks, maand-; ADVERB: maandelijks; NOUN: maandblad, maandschrift; USER: maandelijks, maandelijkse, maand, per maand, de maandelijkse

GT GD C H L M O
motivated /ˈməʊ.tɪ.veɪt/ = VERB: motiveren, aanzetten, ingeven, aandrijven; USER: gemotiveerde, gemotiveerd, gedreven, gemotiveerd zijn, omkleed

GT GD C H L M O
navigator /ˈnaviˌgātər/ = NOUN: navigator, zeevaarder; USER: navigator, browser, navigatiesysteem

GT GD C H L M O
necessary /ˈnes.ə.ser.i/ = ADJECTIVE: nodig, noodzakelijk, vereist, benodigd, noodwendig; NOUN: noodzaak, het noodzakelijke; USER: noodzakelijk, nodig, nodige, noodzakelijke, nodig is

GT GD C H L M O
needs /nēd/ = NOUN: behoefte aan; USER: behoeften, noden, wensen, behoefte, behoeften van

GT GD C H L M O
new /njuː/ = ADJECTIVE: nieuw, opkomend, vers, onervaren, onbedekt; USER: nieuw, nieuwe, new

GT GD C H L M O
no /nəʊ/ = ADJECTIVE: geen, geen enkele, helemaal niet, heel weinig; ADVERB: geen, niet, zonder, neen; PRONOUN: geen, no-, no, neen, tegenstemmer, stem tegen; USER: geen, nee, niet, zonder, er geen

GT GD C H L M O
north /nɔːθ/ = NOUN: noorden, noord, noordenwind; ADJECTIVE: noord-, noordelijk, noorder-; ADVERB: noordwaarts, noordelijk; VERB: naar het noorden gaan; USER: noorden, noord, ten noorden, het noorden, north

GT GD C H L M O
not /nɒt/ = ADVERB: niet, geen, nee, neen, heel; USER: niet, geen, niet die

GT GD C H L M O
objectives /əbˈdʒek.tɪv/ = NOUN: objectief, object, voorwerpsnaamval, militair doel; USER: doelstellingen, doelen, doelstellingen van, de doelstellingen, doelstellingen te

GT GD C H L M O
of /əv/ = PREPOSITION: van, over, bij; USER: van, van de, van het, of, over

GT GD C H L M O
offerings /ˈɒf.ər.ɪŋ/ = NOUN: offer, aanbieding, offergave, offerande; USER: aanbod, dienstenaanbod, offers, aanbiedingen, Aanbodsessies

GT GD C H L M O
office /ˈɒf.ɪs/ = NOUN: kantoor, bureau, ambt, dienst, taak, spreekkamer, ministerie, officie, betrekking, kerkdienst, bediendenkamer, mis, godsdienstoefening, teken, wenk; USER: kantoor, bureau, Office, zetel, het kantoor

GT GD C H L M O
offline /ˌɒfˈlaɪn/ = USER: offline, beschikbaar, niet beschikbaar, nu online, off line

GT GD C H L M O
on /ɒn/ = ADVERB: op, door, verder, voort, erop; PREPOSITION: op, over, aan, in, bij, met, om, te, na, on-suffix, on; USER: op, over, aan, op de, on

GT GD C H L M O
online /ˈɒn.laɪn/ = USER: online, keer, online hebben

GT GD C H L M O
only /ˈəʊn.li/ = ADVERB: alleen, slechts, enkel, maar, pas, eerst; CONJUNCTION: alleen, maar; ADJECTIVE: enkel, enig, enigst; USER: alleen, slechts, enkel, maar, enige

GT GD C H L M O
opportunities /ˌɒp.əˈtjuː.nə.ti/ = NOUN: gelegenheid, kans, mogelijkheid, gebeurtenis, incident, gebeuren; USER: mogelijkheden, kansen, opportuniteiten, de mogelijkheden

GT GD C H L M O
or /ɔːr/ = CONJUNCTION: of; NOUN: goudkleur; USER: of, en, of de, of een

GT GD C H L M O
order /ˈɔː.dər/ = VERB: bestellen, bevelen, ordenen, rangschikken; NOUN: volgorde, bestelling, orde, order, bevel, rangorde, stand, rang; USER: orde, volgorde, bestellen, order, bestelling

GT GD C H L M O
organized /ˈɔː.ɡən.aɪzd/ = ADJECTIVE: georganiseerd; USER: georganiseerd, organiseerde, georganiseerde, organiseren, organiseert

GT GD C H L M O
our /aʊər/ = PRONOUN: onze, ons; USER: onze, ons, Aanbevolen

GT GD C H L M O
over /ˈəʊ.vər/ = ADVERB: over, boven, voorbij, uit; PREPOSITION: over, boven, bij; ADJECTIVE: over-, afgelopen, beëindigd, klaar; NOUN: overschot; USER: over, boven, meer dan, via, dan

GT GD C H L M O
people /ˈpiː.pl̩/ = NOUN: mensen, personen, volk, men, lieden, lui, ouders, naaste familie, parochie, gemeente; VERB: bevolken, bevolkt worden; USER: mensen, personen, volk, mensen die, men

GT GD C H L M O
pipeline /ˈpaɪp.laɪn/ = NOUN: pijpleiding, buisleiding; USER: pijpleiding, pijplijn, leiding, pijpleidingen, pipeline

GT GD C H L M O
plan /plæn/ = NOUN: plan, plattegrond, schema, ontwerp, bedoeling, tekening, vlak, doel, methode, schets; VERB: ontwerpen, plannen maken; USER: plan, plannen, van plan, plan van, gepland

GT GD C H L M O
plans /plæn/ = NOUN: plan, plattegrond, schema, ontwerp, bedoeling, tekening, vlak, doel, methode, schets; VERB: ontwerpen, plannen maken; USER: plannen, de plannen, plan, plannen voor, plannen van

GT GD C H L M O
player /ˈpleɪ.ər/ = NOUN: speler, toneelspeler, beroepsspeler; USER: speler, Player, Spelersgroep, Spelerstatistieken

GT GD C H L M O
plus /plʌs/ = PREPOSITION: plus; NOUN: plusteken, positieve hoeveelheid, toegevoegde hoeveelheid; ADJECTIVE: extra, positief; USER: plus, excl., vermeerderd, vermeerderd met, exclusief

GT GD C H L M O
polished /ˈpɒl.ɪʃt/ = USER: gepolijst, gepolijste, opgepoetste, opgepoetst, glanzend

GT GD C H L M O
potential /pəˈten.ʃəl/ = NOUN: potentieel, mogelijkheid; ADJECTIVE: potentieel, mogelijk, eventueel, latent, mogelijkheid uitdrukkend; USER: potentieel, potentiële, mogelijke, mogelijkheden, mogelijk

GT GD C H L M O
preferred /prɪˈfɜːd/ = ADJECTIVE: preferent; USER: geprefereerde, preferente, voorkeur, aangewezen, voorkeurs

GT GD C H L M O
presence /ˈprez.əns/ = NOUN: aanwezigheid, tegenwoordigheid, bijzijn, presentie, voorkomen, uiterlijk, audiëntie; USER: aanwezigheid, tegenwoordigheid, aanwezig, de aanwezigheid, aanwezigheid van

GT GD C H L M O
presentation /ˌprez.ənˈteɪ.ʃən/ = NOUN: presentatie, voorstelling, overlegging, indiening, voorlegging, aanbieding, optreden; USER: presentatie, voorstelling, de presentatie, aanbiedingsvorm, overlegging

GT GD C H L M O
previous /ˈpriː.vi.əs/ = ADJECTIVE: vorig, voorgaand, voorafgaand, vroeger, verleden, voorbarig; USER: vorig, voorgaand, vorige, voorgaande, eerdere

GT GD C H L M O
processes /ˈprəʊ.ses/ = NOUN: werkwijze, gang, bewerking, verloop, voortgang, bereidingswijze, procédé; VERB: reproduceren, verduurzamen, machinaal reproduceren, conserveren, gerechtelijk vervolgen; USER: processen, procedes, werkwijzen, proces

GT GD C H L M O
product /ˈprɒd.ʌkt/ = NOUN: product, produkt, productie, voortbrengsel, resultaat, opbrengst, produktie, vrucht, gewrocht; USER: product, produkt, artikel, producten

GT GD C H L M O
products /ˈprɒd.ʌkt/ = NOUN: product, produkt, productie, voortbrengsel, resultaat, opbrengst, produktie, vrucht, gewrocht; USER: producten, produkten, produkten die, producten van, artikelen

GT GD C H L M O
proficiency /prəˈfɪʃ.ənt/ = NOUN: bekwaamheid, bedrevenheid; USER: bekwaamheid, vaardigheid, taalvaardigheid, bekwaamheidsproef, proficiency

GT GD C H L M O
profit /ˈprɒf.ɪt/ = NOUN: winst, voordeel, baat, profijt, nut, gewin, verdienste; VERB: baten, helpen, voordeel afwerpen voor, van nut zijn; USER: winst, profit, resultaat, voordeel

GT GD C H L M O
prospects /ˈprɒs.pekt/ = NOUN: vooruitzicht, uitzicht, verwachting, vergezicht, verschiet, vermoedelijke vindplaats van olie, vermoedelijke vindplaats van erts; VERB: zoeken naar olie, zoeken naar erts; USER: vooruitzichten, perspectieven, prospects, de vooruitzichten, perspectief

GT GD C H L M O
proven /pruːv/ = USER: bewezen, beproefde, aantoonbare, aangetoonde, aangetoond

GT GD C H L M O
provide /prəˈvaɪd/ = VERB: voorzien, verstrekken, verschaffen, zorgen voor, bepalen, bezorgen, voorschrijven, bevoorraden, provianderen, spekken; USER: verstrekken, verschaffen, voorzien, zorgen voor, bieden

GT GD C H L M O
provides /prəˈvaɪd/ = VERB: voorzien, verstrekken, verschaffen, zorgen voor, bepalen, bezorgen, voorschrijven, bevoorraden, provianderen, spekken; USER: biedt, levert, voorziet, geeft, zorgt

GT GD C H L M O
providing /prəˈvaɪd/ = VERB: voorzien, verstrekken, verschaffen, zorgen voor, bepalen, bezorgen, voorschrijven, bevoorraden, provianderen, spekken; USER: het verstrekken van, het verstrekken, verstrekken, verstrekken van, leveren

GT GD C H L M O
qualifications /ˌkwɒl.ɪ.fɪˈkeɪ.ʃən/ = NOUN: kwalificatie, bevoegdheid, bekwaamheid, hoedanigheid, beperking, vereiste eigenschappen, kwalificatie-wedstrijd; USER: kwalificaties, diploma, kwalificatie, de kwalificaties

GT GD C H L M O
qualified /ˈkwɒl.ɪ.faɪd/ = ADJECTIVE: bevoegd, gediplomeerd, bekwaam, geschikt, beperkt, niet zonder voorbehoud; USER: gediplomeerd, bevoegd, bekwaam, gekwalificeerde, gekwalificeerd

GT GD C H L M O
quality /ˈkwɒl.ɪ.ti/ = NOUN: kwaliteit, eigenschap, hoedanigheid, rang, aard, bekwaamheid, karaktertrek, hoge stand, aanleg; USER: kwaliteit, de kwaliteit, kwaliteit van

GT GD C H L M O
quickly /ˈkwɪk.li/ = ADVERB: snel, vlug, gauw, haastig, hard, schielijk, in allerijl; USER: snel, al snel, sneller, snel te, vlug

GT GD C H L M O
quota /ˈkwəʊ.tə/ = NOUN: quotum, quota, aandeel, kiesdeler, evenredig deel; USER: quotum, quota, contingent, contingenten, tariefcontingent

GT GD C H L M O
reach /riːtʃ/ = VERB: bereiken, reiken, behalen, nemen, pakken, uitstrekken, zich uitstrekken, uitsteken, inhalen; NOUN: bereik, omvang, rak; USER: bereiken, te bereiken, bereikt, komen, te komen

GT GD C H L M O
reading /ˈriː.dɪŋ/ = NOUN: lezing, lectuur; USER: lezing, lezen, het lezen, lezen van, het lezen van

GT GD C H L M O
real /rɪəl/ = ADJECTIVE: echt, werkelijk, reëel, daadwerkelijk, waar, wezenlijk, vast, zakelijk, effectief, onvervalst; NOUN: reaal; USER: echt, reëel, echte, real, reële

GT GD C H L M O
record /rɪˈkɔːd/ = NOUN: record, plaat, document, vermelding, aantekening, grammofoonplaat, schijf, verhaal, optekening; VERB: opnemen, optekenen, vermelden; USER: record, opnemen, verslag, plaat, opname

GT GD C H L M O
records /rɪˈkɔːd/ = NOUN: archief, notulen, annalen; USER: archief, platen, gegevens, verslagen, dossiers

GT GD C H L M O
recruitment /rɪˈkruːt.mənt/ = NOUN: aanwerving, werving, recrutering, herstel, versterking, herstel van krachten; USER: werving, aanwerving, rekrutering, recruitment, werven

GT GD C H L M O
report /rɪˈpɔːt/ = VERB: rapporteren, melden, berichten, rapport uitbrengen, informeren; NOUN: verslag, rapport, bericht, slag, gerucht, knal, formulier; USER: rapporteren, melden, verslag, verslag uit, te melden

GT GD C H L M O
representative /ˌrepriˈzentətiv/ = NOUN: vertegenwoordiger, afgevaardigde, plaatsvervanger, gedeputeerde; ADJECTIVE: representatief, vertegenwoordigend, typisch, voorstellend; USER: vertegenwoordiger, representatief, representatieve, vertegenwoordiger van, representatief zijn

GT GD C H L M O
research /ˈrēˌsərCH,riˈsərCH/ = NOUN: onderzoek, speurwerk, navorsing, onderzoekingswerk, speurtocht, nasporing; VERB: onderzoeken; ADJECTIVE: onderzoekings-,, onderzoeksactiviteiten, onderzoeks

GT GD C H L M O
resourceful /rɪˈzɔː.sfəl/ = ADJECTIVE: vindingrijk; USER: vindingrijk, vindingrijke, vindingrijker, inventief

GT GD C H L M O
respond /rɪˈspɒnd/ = VERB: reageren op, antwoorden op, gehoor geven aan; USER: reageren op, reageren, reageert, antwoorden, te reageren

GT GD C H L M O
responsibilities /rɪˌspɒn.sɪˈbɪl.ɪ.ti/ = NOUN: verantwoordelijkheid, aansprakelijkheid, verantwoording; USER: verantwoordelijkheden, verantwoordelijkheid, de verantwoordelijkheden, bevoegdheden, taken

GT GD C H L M O
results /rɪˈzʌlt/ = NOUN: resultaat, gevolg, uitkomst, uitslag, uitvloeisel, slotsom, besluit; VERB: voortkomen, voortvloeien uit, uitlopen op, het gevolg zijn van, volgen uit, afstammen; USER: resultaten, resultaat, results, de resultaten, uitslagen

GT GD C H L M O
resume /rɪˈzjuːm/ = VERB: hervatten, hernemen, weer beginnen, samenvatten, herkrijgen, weer opvatten, resumeren, weer aanknopen; NOUN: samenvatting, overzicht, excerpt, resumé; USER: hervatten, te hervatten, hervat, CV, weer

GT GD C H L M O
retain /rɪˈteɪn/ = VERB: behouden, houden, vasthouden, onthouden, aanhouden, tegenhouden, reserveren, detineren; USER: behouden, houden, te behouden, behoudt, bewaren

GT GD C H L M O
revenue /ˈrev.ən.juː/ = NOUN: inkomsten; USER: inkomsten, ontvangsten, omzet, opbrengsten, opbrengst

GT GD C H L M O
robust /rəʊˈbʌst/ = ADJECTIVE: robuust, krachtig, fors, ferm, hecht, potig, gespierd, inspannend; USER: robuust, robuuste, krachtige, solide, stevige

GT GD C H L M O
role /rəʊl/ = NOUN: rol, monsterrol; USER: rol, rol van, rol spelen, de rol, taak

GT GD C H L M O
s = USER: s, en, Tussen, jaren, is

GT GD C H L M O
saas = USER: saas, vzmh, in Saas, van Saas,

GT GD C H L M O
sale /seɪl/ = NOUN: verkoop, veiling, afzet, verkoping; USER: verkoop, koop, te koop, koop in, aanbieding

GT GD C H L M O
sales /seɪl/ = NOUN: uitverkoop; USER: verkoop, omzet, sales, verkopen, de verkoop

GT GD C H L M O
salesforce = USER: salesforce, verkoopteam, verkoopafdeling, van Salesforce

GT GD C H L M O
scheduled /ˈʃed.juːl/ = VERB: tabel maken van, in een tabel opnemen; USER: gepland, geplande, geregelde, aangekonigd, gespeelde

GT GD C H L M O
self /self/ = PRONOUN: zelf, vanzelf; NOUN: eigenliefde, persoon, zelfzucht, het ik, eigen persoon; ADJECTIVE: zelfde, effen, uniform; USER: zelf, zichzelf, eigen, zelfstandige

GT GD C H L M O
selling /ˌbestˈsel.ər/ = VERB: verkopen, verhandelen, verkocht worden, verraden, uitverkopen, overdoen, tappen, bedriegen, beetnemen, aanpraten, verlakken, van de hand gaan; USER: verkopen, selling, verkoop, verkopende, verkoopt

GT GD C H L M O
servers /ˈsɜː.vər/ = NOUN: bestek; USER: servers, Sekties Servers, Sekties, server

GT GD C H L M O
service /ˈsɜː.vɪs/ = NOUN: service, service, dienst, bediening, dienstbaarheid, dienstverrichting, servies, ambt, werk, kerkdienst, eredienst; ADJECTIVE: dienst-; USER: service, dienst, dienstverlening, diensten

GT GD C H L M O
services /ˈsɜː.vɪs/ = NOUN: service, service, dienst, bediening, dienstbaarheid, dienstverrichting, servies, ambt, kerkdienst, werk, eredienst, opslag; USER: diensten, services, dienstverlening, diensten van

GT GD C H L M O
share /ʃeər/ = NOUN: aandeel, deel, aandeelbewijs, portie, ploegschaar, actie; VERB: delen, verdelen, deelnemen; USER: aandeel, delen, Share, toevoegen share, deel

GT GD C H L M O
should /ʃʊd/ = USER: should-, should, should, should, should; USER: moeten, dienen, moet, behage, dient

GT GD C H L M O
skilled /skɪld/ = ADJECTIVE: geschoold, bekwaam, bedreven, vakkundig, handig; USER: geschoold, bekwaam, bedreven, bekwame, geschoolde

GT GD C H L M O
skills /skɪl/ = NOUN: bekwaamheid, behendigheid, handigheid, bedrevenheid, ervarenheid; USER: vaardigheden, vaardigheden te, vaardigheden die, competenties, skills

GT GD C H L M O
software /ˈsɒft.weər/ = NOUN: software, programmatuur; USER: software, software te, programmatuur

GT GD C H L M O
solutions /səˈluː.ʃən/ = NOUN: oplossing; USER: oplossingen, oplossingen te, oplossing, oplossingen voor

GT GD C H L M O
speech /spiːtʃ/ = NOUN: toespraak, spraak, rede, taal, redevoering, voordracht; USER: spraak, toespraak, speech, meningsuiting, spreken

GT GD C H L M O
staffing /stɑːf/ = USER: personeelsbezetting, staffing, bemannen, personeelsbestand, personele

GT GD C H L M O
starting /stɑːt/ = VERB: beginnen, starten, vertrekken, aanzetten, opschrikken, aan de gang maken; USER: starten, beginnend, start, beginnen, begint

GT GD C H L M O
strategic /strəˈtiː.dʒɪk/ = ADJECTIVE: strategisch, krijgskundig; USER: strategisch, strategische, de strategische, van strategische

GT GD C H L M O
strategies /ˈstræt.ə.dʒi/ = NOUN: strategie, krijgskunde, krijgskunst, krijgswetenschap; USER: strategieën, strategieën voor, strategie, van strategieën

GT GD C H L M O
strong /strɒŋ/ = ADJECTIVE: sterk, krachtig, zwaar, hecht, geducht, straf, fiks; ADVERB: sterk, geducht, straf, fiks; USER: sterk, sterke, een sterke, krachtige, strong

GT GD C H L M O
success /səkˈses/ = NOUN: succes, geluk, voorspoed, goed gevolg, bloei, welstand; USER: succes, het succes, succes van, welslagen, succes te

GT GD C H L M O
such /sʌtʃ/ = ADJECTIVE: dergelijk, zulk, dusdanig, zulk een, zo een, zodanig zo; PRONOUN: zij, zulks, dezelfde, degenen, dezulke; USER: dergelijk, zulk, zoals, dergelijke, deze

GT GD C H L M O
suite /swiːt/ = NOUN: suite, gevolg; USER: suite, badkamer, eigen, eigen badkamer, een eigen

GT GD C H L M O
supervisor /ˈso͞opərˌvīzər/ = NOUN: opzichter, inspecteur; USER: opzichter, Toezichthouder, promotor, supervisor, Toezichthouder voor

GT GD C H L M O
synthesis /ˈsɪn.θə.sɪs/ = NOUN: synthese; USER: synthese, synthese van, de synthese, syntheseverslag

GT GD C H L M O
tailored /ˈteɪ.ləd/ = ADJECTIVE: door kleermaker gemaakt; USER: op maat, toegesneden, maat, afgestemd, speciaal

GT GD C H L M O
targeted /ˈtɑː.ɡɪt/ = USER: gerichte, doelgerichte, gericht, doelgericht, gericht zijn

GT GD C H L M O
targets /ˈtɑː.ɡɪt/ = NOUN: doel, doelwit, doelgebied, mikpunt, schietschijf, schietwedstrijd, spoorwegsein, beukelaar, productiecijfer; USER: doelen, doelstellingen, targets, doelwitten, streefcijfers

GT GD C H L M O
team /tēm/ = NOUN: team, ploeg, elftal, equipe, span, werkgroep, toom, vlucht, bediening; VERB: samenwerken, aanspannen; USER: team, ploeg, team van, het team

GT GD C H L M O
technology /tekˈnɒl.ə.dʒi/ = NOUN: technologie; USER: technologie, techniek, technologische, technologieën

GT GD C H L M O
telephone /ˈtel.ɪ.fəʊn/ = NOUN: telefoon; VERB: telefoneren, opbellen; USER: telefoon, telefoonnummer, telefonisch, telefonische, telefoonlijn

GT GD C H L M O
territory /ˈter.ɪ.tər.i/ = NOUN: grondgebied, gebied, territorium, landstreek, sfeer; USER: grondgebied, territorium, gebied, het grondgebied, grondgebied van

GT GD C H L M O
text /tekst/ = NOUN: tekst, onderwerp; USER: tekst, text, teksten, de tekst

GT GD C H L M O
that /ðæt/ = CONJUNCTION: dat, opdat; PRONOUN: dat, die, wat, welke; ADVERB: zo; USER: dat, die, dat de, wat

GT GD C H L M O
the /ðiː/ = ARTICLE: de, het; USER: de, het, van de

GT GD C H L M O
their /ðeər/ = PRONOUN: hun, haar; USER: hun, de, van hun, het, zijn

GT GD C H L M O
then /ðen/ = ADVERB: dan, vervolgens, daarna, toen, daarop, verder, toch, ergo, bovendien; CONJUNCTION: dus, ook weer; USER: dan, vervolgens, daarna, toen, dan is

GT GD C H L M O
those /ðəʊz/ = PRONOUN: die, degenen, zij, dat, datgene; USER: die, degenen, deze, de, die welke

GT GD C H L M O
thousands /ˈθaʊ.zənd/ = NOUN: meningte; USER: duizenden, duizend, U duizenden

GT GD C H L M O
through /θruː/ = ADVERB: door, doorheen, uit, helemaal, tot het einde toe; PREPOSITION: door, via, doorheen, door bemiddeling van, per; ADJECTIVE: doorgaand; USER: door, via, doorheen, door middel, door middel van

GT GD C H L M O
time /taɪm/ = NOUN: tijd, keer, periode, termijn, maal, duur, tempo, maat, gelegenheid, stond; VERB: regelen, controleren; USER: tijd, keer, moment, de tijd, tijdstip

GT GD C H L M O
timely /ˈtaɪm.li/ = ADJECTIVE: tijdig, actueel, op de juiste tijd, juist van pas komend; USER: tijdig, tijdige, tijd, regelmatige, geschikte

GT GD C H L M O
to /tuː/ = PREPOSITION: om, aan, naar, tot, voor-, bij, om te, ter, tegen, toe, tot aan, tot op, naar toe, to-, to; USER: naar, aan, te, tot, om

GT GD C H L M O
tools /tuːl/ = NOUN: gereedschap; USER: gereedschap, tools waarmee, instrumenten, hulpmiddelen, gereedschappen

GT GD C H L M O
tts

GT GD C H L M O
understanding /ˌəndərˈstand/ = NOUN: begrip, verstand, verstandhouding, betrekking, verband, omgang, schikking, verstandelijkheid; ADJECTIVE: oordeelkundig, veelbegrijpend, bevattelijk,, inzicht, verstande

GT GD C H L M O
unique /jʊˈniːk/ = ADJECTIVE: uniek, enig, ongeëvenaard; NOUN: unicum; USER: uniek, unieke, unique, een unieke

GT GD C H L M O
up /ʌp/ = ADVERB: omhoog, op, naar boven, overeind, opwaarts, de hoogte in, in de hoogte; PREPOSITION: op; VERB: opstaan, opnemen, opspringen; ADJECTIVE: naar de stad; USER: omhoog, naar boven, op, up, tot

GT GD C H L M O
use /juːz/ = VERB: gebruiken, gebruik maken van, benutten, aanwenden, behandelen; NOUN: gebruik, toepassing, nut, aanwending, ritueel; USER: gebruiken, gebruik, gebruik maken van, te gebruiken, gebruikt

GT GD C H L M O
user /ˈjuː.zər/ = NOUN: gebruiker; USER: gebruiker, gebruikers, user, gebruiksaanwijzing, gebruikersbeoordelingen

GT GD C H L M O
users /ˈjuː.zər/ = NOUN: gebruiker; USER: gebruikers, gebruiker, gebruikers Gebruiker, de gebruikers, gebruikers van

GT GD C H L M O
using /juːz/ = NOUN: gebruik; USER: gebruik, met, met behulp, met behulp van, gebruik van

GT GD C H L M O
variety /vəˈraɪə.ti/ = NOUN: verscheidenheid, variëteit, aantal, soort, afwisseling, verandering; USER: variëteit, verscheidenheid, afwisseling, scala, diverse

GT GD C H L M O
verbal /ˈvɜː.bəl/ = ADJECTIVE: verbaal, woordelijk, in woorden uitgedrukt; NOUN: verbaal substantief, zelfstandig gebruikt werkwoord; USER: verbaal, verbale, mondelinge, mondeling, woordelement

GT GD C H L M O
via /ˈvaɪə/ = PREPOSITION: via, over; NOUN: weg, exemplaar; USER: via, via de, door, via een, over

GT GD C H L M O
voices /vɔɪs/ = NOUN: stem, spraak, geluid, inspraak, vorm; VERB: uiten, stemmen, vertolken, uitdrukking geven aan; USER: stemmen, voices, stem

GT GD C H L M O
we /wiː/ = PRONOUN: we, wij; USER: wij, we, dat we, hebben we

GT GD C H L M O
web /web/ = NOUN: web, weefsel, net, vlies, zwemvlies, papierrol, spinneweb, wang, koord, bindweefsel, zaagblad, baard; VERB: weven, inweven, met een netwerk bedekken, in een netwerk verstrikken; USER: web, internetbrowser, webpagina, website

GT GD C H L M O
websites /ˈweb.saɪt/ = NOUN: website; USER: websites, website, sites, websites van, websites te

GT GD C H L M O
well /wel/ = ADJECTIVE: goed, wel, gezond, in orde; ADVERB: goed, wel, behoorlijk; NOUN: goede, wel, put, bron, welzijn; USER: goed, en, ook, zowel, vormt

GT GD C H L M O
while /waɪl/ = CONJUNCTION: terwijl, gedurende, staande, hoeveel; NOUN: tijdje, wijl, poos; PREPOSITION: tot; USER: terwijl, tijdens, tijdens het, terwijl het

GT GD C H L M O
who /huː/ = CONJUNCTION: die, wie; PRONOUN: die, wie; USER: die, wie, dat

GT GD C H L M O
will /wɪl/ = VERB: zullen, willen, wensen, testeren, legateren; NOUN: wil, testament, wens, wilskracht, willekeur, uiterste wil, verbond, laatste wil; USER: zullen, wil, zal, u

GT GD C H L M O
win /wɪn/ = VERB: winnen, verdienen, behalen, verwerven, zegevieren, verkrijgen, bereiken, afdwingen, overreden; NOUN: overwinning, succes; USER: winnen, win, te winnen, wint, winnen van

GT GD C H L M O
with /wɪð/ = PREPOSITION: met, bij, van, door, samen met; USER: met, met een, van, bij, met de

GT GD C H L M O
within /wɪˈðɪn/ = ADVERB: binnen, in huis; PREPOSITION: binnen, in, tot op, binnen de perken van, per; USER: binnen, in, op, onder, binnen de

GT GD C H L M O
word /wɜːd/ = NOUN: woord, bericht, boodschap, wachtwoord, bevel, gerucht, motto, parool, bewoording, raad; VERB: formuleren, uitdrukken, onder woorden brengen; USER: woord, woorden, word

GT GD C H L M O
worldwide /ˌwɜːldˈwaɪd/ = ADJECTIVE: wereldwijd, over de hele wereld verspreid; USER: wereldwijd, wereldwijde, hele wereld, wereld, de hele wereld

GT GD C H L M O
would /wʊd/ = VERB: zullen, willen, wensen, testeren, legateren; USER: zou, zouden, zou doen

GT GD C H L M O
written /ˈrɪt.ən/ = ADJECTIVE: geschreven, schriftelijk; USER: geschreven, schriftelijk, schriftelijke

GT GD C H L M O
years /jɪər/ = NOUN: jaar; USER: jaren, jaar, jarige, jaar oud

GT GD C H L M O
you /juː/ = PRONOUN: u, je, jij, jou, jullie, gij, aan je, aan jou, gijlieden; USER: u, je, jij, jullie, kunt

GT GD C H L M O
your /jɔːr/ = PRONOUN: uw, je, jouw, van jouw; USER: uw, je, jouw, een, de

302 words